ECLI:NL:RBZWB:2025:2496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
431585 / JE RK 25-216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] gedurende ten minste één jaar door de stiefvader is opgevoed en verzorgd, waardoor de GI toestemming van de kinderrechter nodig heeft voor een wijziging in het verblijf. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wijziging van het verblijf van [minderjarige] dient te worden toegewezen, omdat hij zich niet meer veilig voelt bij de stiefvader. De stiefvader is niet langer bereid om [minderjarige] in zijn gezin op te nemen en staat niet open voor contactherstel. Sinds [minderjarige] bij zijn grootouders verblijft, is hij opgebloeid. De grootouders zijn recent naar Zweden verhuisd, maar [minderjarige] kan nog niet meeverhuizen vanwege een aanstaande zitting over gezagsbeëindiging en voogdij. De kinderrechter heeft toestemming verleend voor een tijdelijke plaatsing van [minderjarige] bij een kennis van de grootouders, maar expliciet geen toestemming gegeven voor een overplaatsing naar Zweden. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de opvang en hulpverlening ongestoord kan doorgaan, ongeacht eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/431585 / JE RK 25-216
Datum uitspraak: 26 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijfplaats
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Middelburg,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank onbekend adres,
[de stiefvader] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 6 februari 2025, ontvangen op 6 februari 2025;
  • een e-mailbericht van de Raad met bijlagen, ontvangen op 25 februari 2025;
  • een e-mailbericht van de GI met bijlagen, ontvangen op 26 februari 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 26 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de stiefvader;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen:
- de moeder.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 23 juni 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting
Intervence, rechtsvoorganger van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, voor de duur
van twaalf maanden, te weten tot 23 juni 2022. In die beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders moederszijde, verleend tot 23 september 2021.
2.3.
Bij beschikking van 16 september 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders moederszijde, verlengd met ingang van 23 september 2021 en tot 23 juni 2022.
2.4.
Bij beschikking van 13 juni 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] bij de stiefvader verleend met ingang van 13 juni 2022 en tot 23 juni 2022.
2.5.
Bij beschikking van 10 juni 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd met ingang van 23 juni 2024 en tot 23 juni 2025. Bij dezelfde beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de stiefvader, laatstelijk verlengd met ingang van 23 juni 2024 en tot 23 juni 2025.
2.6.
[minderjarige] verblijft momenteel bij het pleeggezin van [naam].

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] bij [naam] (tot [minderjarige] met zijn grootouders moederszijde naar Zweden kan verhuizen) en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] vertelt in zijn gesprek met de kinderrechter dat hij opgelucht is dat hij weer bij zijn opa en oma is gaan wonen. Het was al een langere tijd niet meer leuk bij de stiefvader, omdat [minderjarige] zich daar niet thuis voelde. Hij had het gevoel dat hij daar toneel moest spelen. [minderjarige] is ook uitgescholden en geslagen. [minderjarige] geeft daarnaast aan dat de stiefvader heel boos op hem is, omdat hij naar zijn opa en oma is gegaan zonder de stiefvader dat te vertellen. [minderjarige] vertelt ook dat hij graag contact wil met zijn (half)zusjes. Hij hoopt dat hij hen kan bellen als zij bij de ouders van de stiefvader eten. [minderjarige] geeft verder aan dat het plan is dat hij bij zijn opa en oma in Zweden gaat wonen. Hij kan daar naar school en gaat Zweeds leren. Ook is [minderjarige] al vaker op vakantie naar Zweden geweest. Momenteel woont [minderjarige] bij een kennis van de grootouders tot hij naar Zweden kan verhuizen. Hij kan het goed vinden met deze tijdelijke pleegmoeder en haar dochter. [minderjarige] ziet zijn moeder af en toe. Hij hoopt dat de moeder hen opzoekt in Zweden. [minderjarige] vindt het prima om nog even in Nederland te blijven.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en licht toe dat [minderjarige] in Nederland naar school gaat. Hij woont momenteel bij [naam]. [minderjarige] houdt contact met het [organisatie] en gaat ook naar de voetbal. Het gaat over het algemeen goed met [minderjarige] , op één incident op school na. Hij heeft door een ruzie een gebroken neus en een lichte hersenschudding opgelopen. Het is onduidelijk of dit incident gerelateerd is aan pesten. [minderjarige] komt wel meer ontspannen over en besteedt meer tijd aan zijn verzorging dan hij deed bij de stiefvader. De GI geeft daarnaast aan dat [minderjarige] duidelijkheid nodig heeft over wie wat voor hem moet regelen. Zo heeft de moeder momenteel nog het gezag en moet zij toestemming geven voor bijvoorbeeld het regelen van een stage. Het is echter lastig om met de moeder in contact te komen. [minderjarige] weet wel waar hij mag opgroeien en dat geeft hem rust. Op 25 maart 2025 zal er een zitting zijn omtrent de gezagsbeëindiging en voogdij. Zowel de Raad als de GI zijn voornemens om de grootouders moederszijde de voogdij te laten dragen. Het hele traject en de uitslagen van de onderzoeken zullen vervolgens worden overgedragen aan de Centrale Autoriteiten van Zweden. Er kunnen dan afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld hulpverlening en ondersteuning in Zweden. Tot die tijd zal [minderjarige] bij de tijdelijke pleegmoeder in Nederland blijven wonen. Hier is zij mee akkoord. De GI verzoekt de kinderrechter niet om toestemming te geven voor een overplaatsing van [minderjarige] naar Zweden. [minderjarige] gaat binnenkort op vakantie naar Zweden, maar hij komt daarna weer terug naar Nederland.
4.3.
De stiefvader licht ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toe dat hij [minderjarige] heeft verteld dat [minderjarige] zelf moet kiezen bij wie hij wil wonen. [minderjarige] is echter niet meer welkom bij de stiefvader. De stiefvader baalt dat de opa en oma van [minderjarige] en de zus van de moeder eerder wisten dat [minderjarige] niet meer bij de stiefvader wilde wonen dan de stiefvader zelf. De stiefvader heeft altijd goed voor [minderjarige] gezorgd, maar [minderjarige] durfde hem niet te zeggen wat er aan de hand was. [minderjarige] is ook erg beïnvloedbaar en de stiefvader hoopt dat dit de echte mening van [minderjarige] is. De stiefvader begrijpt dat [minderjarige] zijn (half)zusjes wil blijven zien. [minderjarige] kan hiervoor altijd langskomen bij de ouders van de stiefvader. De stiefvader geeft tot slot aan dat hij niet meer bereid is om de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen.
4.4.
De Raad staat achter het voornemen van de GI, omdat dit in het belang van [minderjarige] is. De Raad hoopt dat het contact tussen [minderjarige] en zijn (half)zusjes gewaarborgd kan blijven. Ook zou het fijn zijn voor [minderjarige] als er uiteindelijk weer een goede verstandhouding komt tussen hem en de stiefvader.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het eerste lid van artikel 265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste één jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Ingevolge het tweede lid van artikel 265i BW wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
5.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat [minderjarige] op het moment van indiening van het wijzigingsverzoek van de GI gedurende ten minste één jaar door de stiefvader is opgevoed en verzorgd, waardoor de GI de toestemming van de kinderrechter behoeft om een wijziging in het verblijf van [minderjarige] aan te brengen, zoals genoemd in artikel 1:165i BW.
5.3.
De kinderrechter is op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat de wijziging van het verblijf van [minderjarige] dient te worden toegewezen. [minderjarige] heeft verteld dat hij zich niet meer veilig voelt bij de stiefvader thuis, omdat hij werd uitgescholden en geslagen. Ook had hij het gevoel dat hij toneel moest spelen. [minderjarige] is daarom voor een time out naar de grootouders moederzijde verhuisd. Het is de kinderrechter daarnaast gebleken dat de stiefvader niet bereid is om [minderjarige] nog langer in zijn gezin op te nemen. Ook staat de stiefvader niet open voor een contactherstel met [minderjarige] en wil hij de voogdij over [minderjarige] niet meer dragen. Verder heeft [minderjarige] een andere benadering nodig dan de stiefvader hem kan bieden. Dit maakt dat een terugplaatsing bij de stiefvader niet in het belang van [minderjarige] is. Sinds [minderjarige] bij zijn grootouders woont, is hij opgebloeid. Hij komt meer ontspannen over en besteedt meer aandacht aan zijn verzorging. De grootouders hanteren een opvoedstijl die aansluit bij [minderjarige] , gelet op de door hun geboden positiviteit in benadering, structuur en emotionele ondersteuning. De grootouders zijn inmiddels naar Zweden verhuisd. [minderjarige] kan echter nog niet meeverhuizen, gelet op de zitting omtrent de gezagsbeëindiging en voogdij in maart. Dit maakt dat er een verblijfplek nodig is waar [minderjarige] in de tussentijd kan wonen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [naam] [minderjarige] deze verblijfplek kan bieden. Tot slot is gebleken dat [minderjarige] momenteel feitelijk al bij [naam] verblijft en het hier naar zijn zin heeft. De kinderrechter zal het verzoek – dat niet is weersproken – daarom toewijzen en toestemming verlenen voor wijziging in het verblijf van [minderjarige] naar het tijdelijke pleeggezin, nu het belang van [minderjarige] zich daar niet tegen verzet.
5.4.
De kinderrechter merkt op dat de bovengenoemde toestemming slechts ziet op een plaatsing in het pleeggezin van [naam]. De kinderrechter geeft uitdrukkelijk geen toestemming om [minderjarige] naar Zweden over te plaatsen. Voor deze situatie dient immers een extra beoordeling plaats te vinden conform de artikelen 1:306 BW en 82 van de Verordening Brussel II-ter. Aan deze voorwaarden is nog niet worden voldaan. Ook moet de zitting omtrent de gezagsbeëindiging en voogdij nog plaatsvinden en is het niet wenselijk dat [minderjarige] voordien al in Zweden woont.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Hij doet dit nu het belang van [minderjarige] vorder da de opvang en hulpverlening ongestoord doorgang kan vinden, ongeacht eventueel hoger beroep.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de GI toestemming tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] , te weten van het pleeggezin van dhr. [de stiefvader] naar het tijdelijke pleeggezin van mw. [naam];
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Boomaars, griffier, en op schrift gesteld op 12 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.