ECLI:NL:RBZWB:2025:250

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428937 / JE RK 24-2114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 8 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de moeder, vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder en vader van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de vader was niet aanwezig tijdens de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds maart 2022 niet meer thuis woont en momenteel verblijft in een behandelgroep van Sterk Huis. De kinderrechter heeft eerder de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 15 januari 2025. De GI heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, maar heeft tijdens de zitting het eerste verzoek ingetrokken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, maar heeft de duur van de maatregelen beperkt tot zes maanden. De kinderrechter heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar het toekomstperspectief van [minderjarige] en heeft de zaak pro forma aangehouden tot 19 juni 2025, in afwachting van het onderzoeksrapport. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428937 / JE RK 24-2114
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT TILBURG, gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. I.A.C. Cools te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 november 2024 (het eerste verzoek);
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 december 2024 (het tweede verzoek).
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- Mr. I.A.C. Cools namens de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
Naast de moeder in persoon is de vader, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verbleef sinds maart 2022 op [observatiecentrum] te [plaats] . Sinds februari 2024 woont [minderjarige] bij Sterk Huis, [groep] .
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 9 januari 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 15 januari 2024 verlengd tot 15 januari 2025.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt in beide verzoeken de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
In het eerste verzoekschrift verzoekt de GI een machtiging te
verlenenom [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. In het tweede verzoekschrift verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te
verlengenvoor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3.
De GI verzoekt in beide verzoekschriften de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI allereerst haar eerst gedane verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen en haar een machtiging te
verleneningetrokken.
4.2.
Aan haar tweede verzoek - dat zij handhaaft - legt de GI ten grondslag dat [minderjarige] sinds begin 2022 wegens zorgelijk gedrag, en omdat de moeder het opvoedkundig niet meer aankon, niet meer thuis woont. [minderjarige] is toen voor observatie en diagnostiek geplaatst op [observatiecentrum] .
4.3.
Sinds februari 2024 verblijft [minderjarige] op een behandelgroep van Sterk Huis. Zij krijgt daar speltherapie en groepsbehandeling. Voor het inzetten van traumatherapie is [minderjarige] nog niet stabiel genoeg. Voor [minderjarige] wordt daarnaast gestart met de inzet van een speelgezin.
Vanaf de start heeft [minderjarige] wekelijks omgang met haar beide ouders. De omgangen met de vader verlopen prima. De omgangen met de moeder verlopen wisselend. Gezien wordt dat de moeder op emotioneel en pedagogisch vlak onvoldoende beschikbaar is voor [minderjarige] .
Ook zegt de moeder vaak de omgangen en de belcontacten af en belast zij [minderjarige] met volwassenzaken. Een zorg is ook dat zij adviezen van de overheid, zoals aanbevolen inentingen, niet opvolgt.
4.4.
Van de vader heeft de GI begrepen dat hij niet 24/7 voor [minderjarige] kan zorgen. Volgens de vader vraagt het complexe gedrag van [minderjarige] meer dan zijn gezin [minderjarige] kan bieden.
4.5.
De moeder heeft volgens de GI wel aangegeven dat zij voor [minderjarige] wil zorgen wanneer de plaatsing bij Sterk Huis ten einde is. Op dit moment ziet de moeder in dat [minderjarige] nog niet bij haar kan wonen, omdat zij teveel belast wordt door haar eigen problematiek. Ook omgang met haar kinderen kan de moeder al maandenlang niet aan. Wel is zij met Kerst nog even op de groep geweest om [minderjarige] te bezoeken. Middels dit soort bezoeken wordt het contact tussen de moeder en [minderjarige] zo mogelijk weer opgebouwd.
In een persoonlijk gesprek op 24 september 2024 was al met de moeder besproken dat zij niet voldeed aan de basisvoorwaarden om te starten met de beoordelingsboog om vervolgens te kunnen beoordelen of zij klaar is voor een perspectiefonderzoek. Dat bleek toen en blijkt nog steeds niet het geval. Bij de moeder lijkt in dat opzicht sprake van zowel onkunde als onmacht.
4.6.
In de komende periode wil de GI verder gaan met het perspectief van [minderjarige] en wil zij onderzoeken welke opvoedomgeving voor [minderjarige] het meest passend zal zijn. Wat de GI betreft zal dat een plaatsing van [minderjarige] zijn in een gezinshuis. Naar de mening van de GI is [minderjarige] er zeer bij gebaat om over haar perspectief snel duidelijkheid te verkrijgen.
Daarnaast zal er aandacht zijn voor [minderjarige] haar ontwikkeling en therapie en zullen de mogelijkheden bezien blijven voor omgang tussen [minderjarige] , haar halfbroer en halfzus.
4.7.
Mr. Cools verklaart dat zijns inziens nog steeds voldaan wordt aan de gronden voor toewijzing van het verzoek. Zo zit de moeder er op dit moment nog doorheen. Ook vanwege problemen met haar huisvesting ziet de moeder in dat zij op dit moment niet voor [minderjarige] kan zorgen. Wel wil de moeder dat in de komende periode het perspectief van [minderjarige] wordt onderzocht en dat zij daarin wordt meegenomen. De moeder wil een eerlijke kans.
4.8.
De Raad stelt, op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, vast dat de moeder niet in staat lijkt om langere perioden aaneengesloten stabiel te blijven. Daarbij stelt de Raad vast dat de vader zou hebben aangegeven niet 24/7 voor [minderjarige] te kunnen zorgen en dat [minderjarige] erbij gebaat is om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over haar perspectief. Dat alles zo zijnde verklaart de Raad zich bereid om onderzoek te doen naar het toekomstperspectief van [minderjarige] . Wat de uitkomst daarvan ook zal zijn, hecht de Raad er groot belang aan dat, naast de vader, ook voor de moeder een belangrijke rol blijft weggelegd in het leven van [minderjarige] . De Raad verwacht het onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] uiterlijk binnen zo’n vier maanden na heden gereed te hebben.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] zich op de behandelgroep van Sterk Huis gestaag in positieve zin ontwikkelt en beide ouders nog niet in staat zijn om de zorg voor [minderjarige] weer op zich te kunnen nemen.
De doelstelling binnen de ondertoezichtstelling is om te werken aan een thuisplaatsing van [minderjarige] . De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] inmiddels meer dan 2 jaar uit huis is geplaatst. Om die reden dient de Raad onderhavig verzoek te toetsen. Gebleken is echter dat voor de GI reeds vaststaat dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet langer bij een van de ouders zal zijn gelegen. Zowel [minderjarige] als de moeder wachten hierover op duidelijkheid.
5.6.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter aanleiding om de Raad onderzoek te laten doen naar het perspectief van [minderjarige] . De kinderrechter verzoekt de Raad om, (mede) met inachtneming van de reeds beschikbare stukken, te rapporteren over de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Dit onderzoek dient dus vooral gericht te zijn op de vraag of [minderjarige] (op termijn) terug kan naar haar moeder en, als dat niet volledig mogelijk is, welke omgangscontacten tussen de moeder en [minderjarige] het meest in het belang van de minderjarige geacht kunnen worden.
5.7.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, maar dat de kinderrechter aanleiding ziet om de maatregelen in duur te beperken tot zes maanden en het overige gedeelte van het verzoek tot de na te melden pro forma datum aan te houden. Dit in afwachting van genoemd onderzoek van de Raad naar het perspectief van de minderjarige. Na binnenkomst van het onderzoeksrapport van de Raad zal de zaak voor een nadere mondelinge behandeling opnieuw ingepland worden. De GI, belanghebbenden en de Raad zullen daarvoor te zijner tijd per brief worden opgeroepen.
5.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Nu de GI tijdens de mondelinge behandeling haar eerst gedane verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen en haar een machtiging te
verlenenheeft ingetrokken, zal dat verzoek worden afgewezen.
5.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 15 januari 2025 tot 15 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 15 januari 2025 tot 15 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
donderdag 19 juni 2025 pro forma, in afwachting van het in rechtsoverweging 5.6. genoemde onderzoeksrapport van de Raad;
6.5.
wijst af het eerste verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen en de GI een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 22 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.