ECLI:NL:RBZWB:2025:2514

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
02-170657-23 O
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een ontnemingszaak met betrekking tot drugshandel

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een betrokkene die is veroordeeld voor het medeplegen van het dealen in cocaïne en heroïne in georganiseerd verband. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, dat door de rechtbank is vastgesteld op € 41.629,50. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op zittingen in februari 2025, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsperiode beperkt moet worden en dat er rekening gehouden moet worden met verschillende kosten en omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de berekeningen van de officier van justitie en het rapport voldoende onderbouwd zijn en dat de verdediging onvoldoende bewijs heeft geleverd voor hun stellingen. De rechtbank heeft de ontnemingsperiode vastgesteld op 198 dagen en het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel op € 333.036,-, waaruit na aftrek van kosten een netto bedrag van € 166.518,- resteert. Uiteindelijk is het wederrechtelijk verkregen voordeel dat aan de betrokkene wordt toegerekend vastgesteld op € 41.629,50. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en geoordeeld dat er geen reden is om de betalingsverplichting te matigen, gezien de leeftijd en toekomstige arbeidsmogelijkheden van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-170657-23
vonnis van de rechtbank d.d. 24 april 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het dealen in cocaïne en heroïne in georganiseerd verband tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 en 10 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 april 2025.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vast is komen te staan dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne en heroïne in georganiseerd verband en dat met die handel in totaal een voordeel is behaald ter hoogte van
€ 47.376,33. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot de berekening van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: rapport).

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat, de ontnemingsperiode dient te worden beperkt tot de door de verdediging bepleite dealperiode vanaf 25 december 2022 dan wel 5 januari 2023. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met een aantal omstandigheden. Zo dient
het aantal afspraken per dag te worden beperkt nu niet duidelijk is dat elk contact tot een transactie heeft geleid. Ook is geen rekening gehouden met de telefoon- en tankkosten en met het gegeven dat de kosten van straathandel hoger zijn. Voorts kan er geen ponds-pondsverdeling worden gehanteerd. Er dient tot slot rekening te worden gehouden met eventuele verbeurd verklaring van het onder betrokkene in beslag genomen geldbedrag.
Subsidiair wordt, bij toewijzing van de ontnemingsvordering, verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, gelet op de ontoereikende huidige en verwachte toekomstige draagkracht.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank sluit in haar overwegingen integraal aan bij de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van 24 april 2025 en als opgenomen in bijlage II onder nummer 1 tot en met 96 bij dat vonnis. In aanvulling op die bewijsmiddelen wordt het oordeel gebaseerd op het rapport.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Grondslag vordering
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het om het vaststellen van de aannemelijkheid van het voordeel dat betrokkene heeft genoten.
Periode
Betrokkene is door de rechtbank veroordeeld voor het dealen in georganiseerd verband in periode van 1 december 2022 tot en met 3 juli 2023. Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de dealtelefoon met nummer eindigend op [telefoonnummer] .De rechtbank acht het aannemelijk dat hiermee voordeel is gegenereerd. Betrokkene heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank neemt deze periode dan ook als uitgangspunt waarbij 3 juli 2023 in deze beoordeling niet zal worden meegenomen nu de aanhouding van betrokkene die dag heeft plaatsgevonden. Deze periode betreft aldus een langere periode dan waar de officier van justitie bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel vanuit is gegaan.
Hoeveelheid transacties en dagopbrengst
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport gebruik gemaakt van extrapolatie. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van betrokkene om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243).
De verdediging heeft betoogd dat er in het rapport is uitgegaan van een onjuist gemiddeld aantal afspraken per dag omdat niet duidelijk is dat elke afspraak tot een transactie heeft geleid. Uitgangspunt dient dan ook te zijn dat een deel van de contacten niet tot een transactie heeft geleid. De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen voor deze stelling. Nu de verdediging zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en ook betrokkene geen enkele uitleg hierover heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat de in het rapport neergelegde berekening ten aanzien van het aantal transacties gevolgd kan worden. De rechtbank zal hier aldus aansluiting bij zoeken.
Om de dagomzet vast te stellen zijn in het rapport de gegevens gebruikt van de afgeluisterde telefoongesprekken in de periode van 13 juni 2023 tot 3 juli 2023 en de Whatsappberichten in de periode van 13 april 2023 tot 3 juli 2023 van de dealtelefoon met nummer eindigend op [telefoonnummer]. In het rapport is gerelateerd dat uit de Whatsapp-berichten blijkt dat de minimale totale omzet tussen 3 april 2023 en 3 juli 2023 € 16.830,- betrof.
De genoemde periode beslaat 92 dagen, en gemiddeld genomen zou dit, naar beneden afgerond, neerkomen op een dagomzet van € 182,- door afspraken via WhatsApp. Daarnaast blijkt uit het beluisteren van de telecommunicatie dat er over een periode van bijna 3 weken (20 dagen) gemiddeld 50 afspraken per dag werden gemaakt. Voor de berekening van de omzet per dag wordt aangenomen dat per koper – gemiddeld genomen – voor € 30,- (mediaan van de prijs voor rookbare cocaïne en heroïne) aan verdovende middelen werd gekocht. De prijs voor rookbare cocaïne en heroïne ligt tussen de € 10,- en € 50,-. Het aantal afspraken vermenigvuldigd met €30,- per transactie leidt tot een dagomzet van
€ 1.500,- via telefonische afspraken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van voorgaande af te wijken. De gegevens zijn door de verdediging ook niet betwist. Dit betekent dat de totale dagomzet van verkoop verdovende middelen daarmee op een bedrag van € 1.682,- (€ 182,- en € 1.500,-) komt.
Opbrengst
De voor betrokkene bewezenverklaarde periode bedraagt 214 dagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen af te wijken zoals in het rapport is gedaan. De bewezenverklaarde periode wijkt immers niet zodanig af dat de gebruikte gegevens niet meer realistisch zouden zijn. Conform de BOOM-rapportage dient een vakantieperiode van 4 weken per jaar in mindering te worden gebracht. Dit komt in deze neer op 16 dagen. Hiermee komt de ontnemingsperiode op 198 dagen.
Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan € 333.036,- (198 x € 1.682,-).
Kosten
Het rapport gaat er vanuit dat voor het behalen van opbrengst door middel van het dealen in harddrugs kosten moeten worden gemaakt en raamt deze kosten op 50% van de omzet (het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel)), hetgeen in lijn is met de jurisprudentie zoals deze ook is aangehaald in het rapport. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het rapport is uitgegaan van een juist percentage aan gemaakte kosten. De rechtbank gaat in haar berekening hiervan uit. De raadsman heeft betoogd dat de kosten bij straathandel in de regel hoger liggen en dat er geen rekening is gehouden met gemaakte telefoon- en tankkosten. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt wat de exacte kosten bij straathandel alsmede de telefoon en tankkosten waren. De verdediging heeft deze stellingen niet onderbouwd en betrokkene heeft hierover ook geen verklaring afgelegd dan wel op andere wijze enig inzicht gegeven, zodat geen aanleiding wordt gezien extra kosten bovenop de reeds gehanteerde 50% in de berekening te betrekken.
Uit het voorgaande volgt dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aldus wordt vastgesteld op een bedrag van € 166.518,- (zijnde 333.036,- x 50%).
Toerekening
Het behaalde voordeel (bruto wederrechtelijk verkregen voordeel minus kosten) wordt in het rapport pondspondsgewijs toegerekend aan betrokkene en de 2 medebetrokkenen die onder dealtelefoonnummer [telefoonnummer] werkzaam waren.
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak vastgesteld dat er naast betrokkene en de 2 medebetrokkenen nog één ander persoon betrokken is geweest bij het dealen, te weten een persoon die wordt aangeduid als ‘[gebruikersnaam]’. Het wordt aannemelijk geacht dat hij daarom ook heeft gedeeld in de opbrengst van het dealen. Gelet op de bepalende rol die ‘[gebruikersnaam]’ in het geheel lijkt te hebben gehad, is aannemelijk dat hij meer voordeel heeft verkregen dan de anderen. Echter, nu onduidelijk is gebleven hoe de verdeling van opbrengst en kosten tussen ‘[gebruikersnaam]’ en betrokkene en de twee medebetrokkenen is geweest en betrokkene hier ook geen uitleg over heeft gegeven, acht de rechtbank het redelijk en billijk het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs over deze 4 personen te verdelen.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft genoten, moet worden geschat op een bedrag van € 41.629,50.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 41.629,50 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
Voor wat betreft het gevoerde draagkrachtverweer stelt de rechtbank voorop dat noch uit artikel 36e Sr noch uit enige andere wettelijke bepaling voortvloeit dat de draagkracht van betrokkene in het algemeen een verplichte maatstaf vormt bij het bepalen van het te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Slechts indien aannemelijk is dat betrokkene geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, dient de rechter gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid.
In dit geval heeft betrokkene naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat nu tot de conclusie moet worden gekomen dat betrokkene nu noch naar redelijke verwachting in de toekomst geen draagkracht zal hebben. Gelet op de thans 23 jarige leeftijd van betrokkene en zijn resterende arbeidsjaren treft het verweer dat hij het wederrechtelijk verkregen voordeel niet zou kunnen terugbetalen geen doel. Er is thans dan ook geen reden om de betalingsverplichting te matigen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

€ 41.629, 50;

- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 41.629, 50, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
832 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.