ECLI:NL:RBZWB:2025:2515

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
02-235337-22 O
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een cocaïne dealzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan tegen een betrokkene die veroordeeld is voor het medeplegen van het dealen in cocaïne. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft gevorderd om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene te ontnemen, dat volgens de berekeningen in totaal € 231.176,40 bedraagt. De zittingen over de vordering vonden plaats op 6 en 10 februari 2025, en het onderzoek werd op 14 april 2025 gesloten. De rechtbank heeft de ontnemingsperiode vastgesteld van 1 juli 2021 tot en met 3 juli 2023, waarbij de betrokkene gebruik maakte van een dealtelefoon. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op extrapolatie van gegevens van afgeluisterde telefoongesprekken en Whatsapp-berichten. De totale dagomzet van de verkoop van verdovende middelen werd geschat op € 2.847,-, wat leidde tot een bruto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.924.572,-. Na aftrek van kosten, geschat op 50% van de omzet, kwam het netto wederrechtelijk verkregen voordeel uit op € 962.286,-. De rechtbank heeft het voordeel pondspondsgewijs verdeeld over de betrokkene en vijf medebetrokkenen, wat resulteerde in een bedrag van € 160.381,- dat de betrokkene moet terugbetalen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en geen aanleiding gezien om de betalingsverplichting te matigen, gezien de leeftijd en verwachte toekomstige draagkracht van de betrokkene.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-235337-22
vonnis van de rechtbank d.d. 24 april 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het dealen in cocaïne tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 en 10 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 april 2025.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vast is komen te staan dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne in georganiseerd verband en dat met die handel in totaal een voordeel is behaald ter hoogte van € 231.176,40. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot de berekening van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: rapport).

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat, de ontnemingsperiode dient te worden ingekort naar de door de verdediging bepleite dealperiode vanaf 24 april 2022. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met een aantal omstandigheden. Zo dient het aantal afspraken per dag te worden beperkt nu niet duidelijk is dat elk contact tot een transactie heeft geleid. Ook is geen rekening gehouden met de telefoon- en tankkosten en met het gegeven dat de kosten bij straathandel hoger zijn. Voorts kan er geen ponds-pondsverdeling worden gehanteerd. Er dient tot slot rekening te worden gehouden met eventuele verbeurd verklaring van het onder betrokkene in beslag genomen bedrag.
Subsidiair wordt, bij toewijzing van de ontnemingsvordering, verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen, gelet op de ontoereikende huidige en verwachte toekomstige draagkracht.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank sluit in haar overwegingen integraal aan bij de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van 24 april 2025 en als opgenomen in bijlage II onder nummer 1 tot en met 96 bij dat vonnis. In aanvulling op die bewijsmiddelen wordt het oordeel gebaseerd op het rapport.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Grondslag vordering
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het om het vaststellen van de aannemelijkheid van het voordeel dat betrokkene heeft genoten.
Periode
Betrokkene is door de rechtbank veroordeeld voor het dealen in georganiseerd verband in de periode van 1 juli 2021 tot en met 3 juli 2023. Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de dealtelefoon met nummer eindigend op [nummers]. De rechtbank acht het aannemelijk dat hiermee voordeel is gegenereerd. Betrokkene heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank neemt deze periode dan ook als uitgangspunt waarbij 3 juli 2023 in deze berekening niet zal worden meegenomen nu de aanhouding van betrokkene die dag heeft plaatsgevonden.
Hoeveelheid transacties en dagopbrengst
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport gebruik gemaakt van extrapolatie. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van betrokkene om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243).
De verdediging heeft betoogd dat er in het rapport is uitgegaan van een onjuist gemiddeld aantal afspraken per dag, omdat niet duidelijk is dat elke afspraak tot een transactie heeft geleid. Uitgangspunt dient dan ook te zijn dat een deel van de contacten niet tot een transactie heeft geleid. De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen voor deze stelling. Nu de verdediging zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en ook betrokkene geen enkele uitleg hierover heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat de in het rapport neergelegde berekening ten aanzien van het aantal transacties gevolgd kan worden. De rechtbank zal hier dus van uit gaan.
Om de dagomzet vast te stellen zijn in het rapport de gegevens gebruikt van de afgeluisterde telefoongesprekken in de periode van 10 mei 2023 tot 6 juni 2023 en de Whatsappberichten in de periode van 16 mei 2023 tot 3 juli 2023 van de dealtelefoon met [nummers]. In het rapport is gerelateerd dat uit de Whatsapp-berichten blijkt dat de minimale totale omzet tussen 16 mei 2023 en 3 juli 2023 € 7.450,- betrof.
De genoemde periode beslaat 49 dagen en gemiddeld genomen zou dit, naar beneden afgerond, neerkomen op een dagomzet van € 152,- door afspraken via WhatsApp. Daarnaast blijkt uit het beluisteren van de telecommunicatie dat er over een periode van 5 weken gemiddeld 77 afspraken per dag werden gemaakt. Voor de berekening van de omzet per dag wordt aangenomen dat per koper – gemiddeld genomen – voor € 35,- aan verdovende middelen werd gekocht, zijnde het bedrag tussen 0,5 gram en 1,0 gram cocaïne. Het aantal afspraken vermenigvuldigd met € 35,- per transactie leidt tot een dagomzet van € 2.695,- via telefonische afspraken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om van voorgaande af te wijken. De gegevens zijn door de verdediging ook niet betwist. Dit betekent dat de totale dagomzet van verkoop van verdovende middelen daarmee op een bedrag van € 2.847,- (€ 152,- en € 2.695,-) komt.
Opbrengst
De voor betrokkene bewezenverklaarde periode bedraagt 732 dagen. Conform de BOOM-rapportage dient een vakantieperiode van 4 weken per jaar in mindering worden gebracht. Dit komt in deze neer op 56 dagen. Hiermee komt de ontnemingsperiode op 676 dagen.
Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan € 1.924.572,- (676 x € 2.847,-).
Kosten
Het rapport gaat er vanuit dat voor het behalen van opbrengst door middel van het dealen in harddrugs kosten moeten worden gemaakt en raamt deze kosten op 50% van de omzet (het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel), hetgeen in lijn is met de jurisprudentie zoals deze ook is aangehaald in het rapport. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het rapport is uitgegaan van een juist percentage aan gemaakte kosten. De rechtbank gaat in haar berekening hiervan uit.
De raadsman heeft betoogd dat de kosten bij straathandel in de regel hoger liggen en dat er geen rekening is gehouden met gemaakte telefoon- en tankkosten. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt wat de exacte kosten bij straathandel alsmede de telefoon en tankkosten waren. De verdediging heeft deze stellingen niet onderbouwd en betrokkene heeft hierover ook geen verklaring afgelegd dan wel op andere wijze enig inzicht gegeven, zodat geen aanleiding wordt gezien om extra kosten bovenop de reeds gehanteerde 50% in de berekening te betrekken.
Uit voorgaande volgt dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel in die periode aldus wordt geschat op € 962.286,- (zijnde 1.924.572,- x 50% ).
Toerekening
Het behaalde voordeel (bruto wederrechtelijk verkregen voordeel minus kosten) wordt in het rapport pondspondsgewijs toegerekend aan betrokkene en de 4 medebetrokkenen die onder dealtelefoonnummer [nummers] werkzaam waren.
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak vastgesteld dat er naast betrokkene en de 4 medebetrokkenen nog één ander persoon betrokken is geweest bij het dealen, te weten een persoon die wordt aangeduid als ‘[gebruikersnaam]’. Het wordt aannemelijk geacht dat hij daarom ook heeft gedeeld in de opbrengst van het dealen. Gelet op de bepalende rol die ‘[gebruikersnaam]’ in het geheel lijkt te hebben gehad, is aannemelijk dat hij meer voordeel heeft verkregen dan de anderen. Echter, nu onduidelijk is gebleven hoe de verdeling van opbrengst en kosten tussen ‘[gebruikersnaam]’ en betrokkene en de vier medebetrokkenen is geweest en betrokkene hier ook geen uitleg over heeft gegeven, acht de rechtbank het redelijk en billijk het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs over deze 6 personen te verdelen.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft genoten, moet worden geschat op een bedrag van € 160.381,-.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 160.381,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
Voor wat betreft het gevoerde draagkrachtverweer stelt de rechtbank voorop dat noch uit artikel 36e Sr noch uit enige andere wettelijke bepaling voortvloeit dat de draagkracht van betrokkene in het algemeen een verplichte maatstaf vormt bij het bepalen van het te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Slechts indien aannemelijk is dat betrokkene geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, dient de rechter gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid.
In dit geval heeft betrokkene naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat nu tot de conclusie moet worden gekomen dat betrokkene nu noch naar redelijke verwachting in de toekomst geen draagkracht zal hebben. Gelet op de thans 36 jarige leeftijd van betrokkene en zijn resterende arbeidsjaren treft het verweer dat hij het wederrechtelijk verkregen voordeel in de toekomst niet zou kunnen terugbetalen geen doel. Er is thans dan ook geen reden om de betalingsverplichting te matigen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 160.381,-;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 160.381,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.