ECLI:NL:RBZWB:2025:2518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
02-158276-23 O
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak tegen betrokkene wegens dealen in cocaïne en heroïne in georganiseerd verband

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan tegen een betrokkene die veroordeeld is voor het medeplegen van het dealen in cocaïne en heroïne in georganiseerd verband. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, dat door de rechtbank is vastgesteld op € 142.129,-. De procedure omvatte zittingen op 6 en 11 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen uit het vonnis van 24 april 2025 integraal overgenomen en het oordeel gebaseerd op een rapport van de politie over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voordeel is behaald in de periode van 1 juli 2021 tot en met 3 juli 2023, waarbij de betrokkene gebruik maakte van een dealtelefoon. De rechtbank heeft de ontnemingsperiode vastgesteld op 676 dagen, met een bruto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 1.137.032,-, waaruit kosten van 50% zijn afgetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs moet worden verdeeld over de betrokkene en zijn medebetrokkenen, wat resulteert in het vastgestelde bedrag van € 142.129,-. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-158276-23
vonnis van de rechtbank d.d. 24 april 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het dealen in cocaïne en heroïne in georganiseerd verband tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 en 11 februari 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 14 april 2025.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat vast is komen te staan dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne en heroïne in georganiseerd verband en dat met die handel in totaal een voordeel is behaald ter hoogte van € 141.848, 67. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot de berekening van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: rapport)

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is primair van mening dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel integraal moet worden afgewezen nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het berekende voordeel zoals berekend in het rapport is behaald en ook door betrokkene is genoten. Subsidiair wordt aangevoerd dat niet aannemelijk is dat betrokkene met zijn rol als rijder, zoveel gevorderd voordeel daadwerkelijk heeft genoten. Gelet op deze rol dient gekeken te worden naar het feit dat er dan personen hoger in de organisatie zitten en dat er per dag wordt uitbetaald en naar de aanwijzingen dat er meerdere rijders zijn dan de drie personen in dit onderzoek. Meer subsidiair verzoekt de verdediging te komen tot vaststelling van een substantieel lager bedrag dan is gevorderd waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de eventueel bewezen verklaarde dealperiode en de persoonlijke situatie van betrokkene.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank sluit in haar overwegingen integraal aan bij de bewijsmiddelen als genoemd in het vonnis van 24 april 2025 en als opgenomen in bijlage II onder nummer 1 tot en met 96 bij dat vonnis. In aanvulling op die bewijsmiddelen wordt het oordeel gebaseerd op het rapport.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Grondslag vordering
Op grond van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen voor strafbare feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in de hoofdzaak en daarnaast voor andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het om het vaststellen van de aannemelijkheid van het voordeel dat betrokkene heeft genoten.
Periode
Betrokkene is door de rechtbank veroordeeld voor het dealen in georganiseerd verband omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 3 juli 2023. Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de dealtelefoon met nummer eindigend op [nummers 1]. De rechtbank acht het aannemelijk dat hiermee voordeel is gegenereerd. Betrokkene heeft hierover geen verklaring afgelegd. De rechtbank neemt deze periode dan ook als uitgangspunt waarbij 3 juli 2023 in deze beoordeling niet zal worden meegenomen nu de aanhouding van betrokkene die dag heeft plaatsgevonden.
Hoeveelheid transacties en dagopbrengst
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het rapport gebruik gemaakt van extrapolatie. Extrapolatie betreft een door de Hoge Raad in ontnemingsprocedures aanvaarde schattingsmethode. Het ligt op de weg van betrokkene om voldoende gemotiveerd de resultaten te betwisten van de vaststellingen over de referentieperiode en/of de extrapolatie van die resultaten naar de gehele ontnemingsperiode. (zie HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:243).
Gesteld noch gebleken is dat de gehanteerde referentieperiodes niet representatief zouden zijn voor de gehele periode. De rechtbank zal bij het bepalen van het aantal transacties per dag aansluiting zoeken bij het rapport.
Om de dagomzet vast te stellen zijn in het rapport de gegevens gebruikt van de afgeluisterde telefoongesprekken in de periode van 13 juni 2023 tot 3 juli 2023 en de Whatsappberichten in de periode van 3 april 2023 tot 3 juli 2023 van de dealtelefoon met nummer eindigend op [nummers 1]. In het rapport is gerelateerd dat uit de Whatsapp-berichten blijkt dat de minimale totale omzet tussen 3 mei 2023 en 3 juli 2023 € 16.830,-- betrof. De genoemde periode beslaat 92 dagen, en gemiddeld genomen zou dit, naar beneden afgerond, neerkomen op dagomzet van € 182,- door afspraken via WhatsApp. Daarnaast blijkt uit het beluisteren van de telecommunicatie van dealtelefoonnummer [nummers 2] dat er over een periode van bijna 3 weken (20 dagen) gemiddeld 50 afspraken per dag werden gemaakt. Voor de berekening van de omzet per dag wordt aangenomen dat per koper – gemiddeld genomen - voor € 30,- (mediaan van de prijs voor rookbare cocaïne en heroïne) aan verdovende middelen werd gekocht. De prijs voor rookbare cocaïne en heroïne ligt tussen de € 10,- en € 50,-. Het aantal afspraken vermenigvuldigd met € 30,- per transactie leidt tot een dagomzet van € 1.500,- via telefonische afspraken. De rechtbank ziet geen aanleiding om van voorgaande af te wijken. De gegevens zijn door de verdediging ook niet betwist. Dit betekent dat de totale dagomzet van verkoop van verdovende middelen op een bedrag van € 1.682,- (€ 182,- en
€ 1.500,-) komt.
Opbrengst
De voor betrokkene bewezenverklaarde periode bedraagt 732 dagen. Conform de BOOM-rapportage dient een vakantieperiode van 4 weken per jaar in mindering te worden gebracht. Dit komt in deze neer op 56 dagen. Hiermee komt de ontnemingsperiode op 676 dagen.
Het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan € 1.137.032,- (676 x € 1.682,-).
Kosten
Het rapport gaat er vanuit dat voor het behalen van opbrengst door middel van het dealen in harddrugs kosten moeten worden gemaakt en raamt deze kosten op 50% van de omzet (het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel), hetgeen in lijn is met de jurisprudentie zoals deze ook is aangehaald in het rapport. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het rapport is uitgegaan van een juist percentage aan gemaakte kosten. De rechtbank gaat in haar berekening hiervan uit.
Uit het voorgaande volgt dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aldus wordt vastgesteld op een bedrag van € 568.516,- (zijnde 1.137.032,- x 50% ).
Toerekening
Het behaalde voordeel (bruto wederrechtelijk verkregen voordeel minus kosten) wordt in het rapport pondspondsgewijs toegerekend aan betrokkene en zijn 2 medebetrokkenen die onder dealtelefoonnummer [nummers 1] werkzaam waren.
De verdediging kan zich niet vinden in een dergelijke verdeling gelet op de positie van [gebruikersnaam] zoals deze uit het dossier naar voren komt alsmede de rol van betrokkene als rijder en de daarbij behorende positie in de organisatie. Het is niet aannemelijk dat betrokkene op de in het rapport neergelegde wijze heeft gedeeld in de winst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ernaast betrokkene en twee medebetrokkenen nog één ander persoon betrokken is geweest bij het dealen, te weten een persoon die wordt aangeduid als ‘[gebruikersnaam]’. Het wordt aannemelijk geacht dat hij daarom ook heeft gedeeld in de opbrengst van het dealen. Gelet op de bepalende rol die “[gebruikersnaam]” in het geheel lijkt te hebben gehad, is aannemelijk dat hij meer voordeel heeft verkregen dan de anderen.
Echter, onduidelijk is gebleven hoe de verdeling tussen ‘[gebruikersnaam]’ en betrokkene en de twee medebetrokkenen in de opbrengst is geweest. Immers de door de verdediging ingenomen stellingen ten aanzien van de verdeling van de opbrengst zijn enkel algemeen geformuleerd en niet nader concreet onderbouwd. Ook betrokkene heeft hier geen uitleg over gegeven. De rechtbank acht het alsdan redelijk en billijk het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs over deze 4 personen te verdelen.
Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft genoten, moet worden geschat op een bedrag van € 142.129,-.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 142.129,- .

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

€ 142.129,-;

- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 142.129,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Bles en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.