ECLI:NL:RBZWB:2025:252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/02/427545 / JE RK 24-1832 en C/02/429384 / JE RK 24-2174
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een machtiging gesloten jeugdhulp en afwijzing van een verzoek voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp

Op 8 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, beoordeeld. De zaak betreft twee zaaknummers: C/02/427545 / JE RK 24-1832 en C/02/429384 / JE RK 24-2174. De kinderrechter heeft een machtiging verleend voor de gesloten jeugdhulp van de minderjarige, die op 19 januari 2025 ingaat en loopt tot 8 mei 2025. Dit besluit is genomen na een mondelinge behandeling op 8 januari 2025, waarbij de moeder niet aanwezig was, maar de minderjarige en zijn advocaat wel. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de plaatsing van de minderjarige op een basisschool niet in zijn belang is, gezien de onredelijke eisen die aan hem worden gesteld en de organisatorische problemen bij de school. De kinderrechter heeft de GI en de advocaat van de minderjarige de gelegenheid gegeven om een meer passend alternatief te zoeken, waarbij gedacht wordt aan een plaatsing in een Tiny House met ambulante behandeling. Het verzoek voor een voorwaardelijke machtiging is afgewezen, omdat de kinderrechter van oordeel is dat de reguliere machtiging noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/427545 / JE RK 24-1832 (machtiging gesloten jeugdhulp)
C/02/429384 / JE RK 24-2174 (voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp)
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (hierna: de GI)
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. N. van Vliet te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de in deze zaken gegeven beschikking van 18 december 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de concept zorgovereenkomst van 20 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [minderjarige] en een begeleider vanuit [coaching] (beide via een beeldbelverbinding);
  • de advocaat van [minderjarige] (via een beeldbelverbinding);
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 27 september 2012 is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant.
2.2.
Bij voormelde beschikking van 18 december 2024 heeft de kinderrechter (in de zaak met kenmerk C/02/427545 / JE RK 24-1832) een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 18 december 2024 tot en met 19 januari 2025. De kinderrechter heeft de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI aangehouden tot deze mondelinge behandeling van 8 januari 2025.
2.3.
Daarnaast heeft de kinderrechter bij voormelde beschikking van 18 december 2024 (in de zaak met kenmerk C/02/429384 / JE RK 24-2174) de behandeling van het verzoek van de GI tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp ten behoeve van [minderjarige] tot de mondelinge behandeling van 8 januari 2025 aangehouden.

3.De nog openstaande verzoeken

3.1.
In de zaak met kenmerk C/02/427545 / JE RK 24-1832 is nog aan de orde verlening van een machtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de resterende duur van 19 januari 2025 tot 8 mei 2025.
3.2.
Daarnaast is in de zaak met kenmerk C/02/429384 / JE RK 24-2174 aan de orde het verzoek van de GI tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp ten behoeve van [minderjarige] voor de duur van 6 maanden.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] , in aanwezigheid van zijn advocaat en een begeleider afzonderlijk gehoord, geeft aan dat hij vandaag te horen heeft gekregen dat hij afgewezen is voor een plaatsing op [basisonderwijs] . [minderjarige] weet niet waarom. Nog steeds zou [minderjarige] het liefste naar [basisonderwijs] willen. Als dat niet meer mogelijk blijkt, weet [minderjarige] niet wat hij het liefste zou willen.
4.2.
De GI verklaart dat zij de dag voorafgaande aan de mondelinge behandeling te horen heeft gekregen dat de plaatsingsdatum van [minderjarige] op [basisonderwijs] van oorspronkelijk in de week van 13 januari 2025 is opgeschoven naar (vooralsnog) 27 januari 2025. De GI heeft begrepen dat de reden voor deze uitstel ligt besloten in organisatorische problemen bij [basisonderwijs] . [basisonderwijs] zou namelijk momenteel kampen met veel ziekteverzuim onder personeelsleden en zou er op dit moment veel onrust heersen op de groep waar [minderjarige] geplaatst zou worden. De GI merkt daarbij op dat de reden dat de plaatsing in de week van 13 januari 2025 niet doorgaat dus niet bij [minderjarige] is gelegen, maar dat hij wel de gevolgen van het uitstel draagt. Voor [minderjarige] is het (te) lastig daarmee om te gaan.
4.3.
De GI hoort de advocaat opmerken dat in de concept zorgovereenkomst wederom een proefopname van [minderjarige] op [basisonderwijs] voor de duur van zes weken staat opgenomen. De GI heeft daarover van [basisonderwijs] vernomen dat dat standaard is. De GI hoort belangrijke mensen om [minderjarige] heen, zoals zijn begeleiders vanuit [coaching] en de advocaat, momenteel aangeven dat deze bij nader inzien hun twijfels hebben over de haalbaarheid van een plaatsing van [minderjarige] bij [basisonderwijs] . De GI heeft daarover thans eveneens grote twijfels en acht, alles afgewogen, een plaatsing van [minderjarige] bij [basisonderwijs] niet langer (het meest) in zijn belang.
4.4.
De advocaat geeft aan haar sterke twijfels te hebben of [basisonderwijs] voor [minderjarige] nog steeds de meest geschikte plek is. Zo is bij de vorige mondelinge behandeling aan de orde geweest dat [basisonderwijs] voor een opname van [minderjarige] de eis stelde dat hij de eerste vier weken geen agressie zou mogen laten zien, terwijl dat juist onderdeel is van zijn trauma en hechtingsproblematiek. Thans blijkt dat [basisonderwijs] deze eis zelfs naar boven heeft bijgesteld naar zes weken. De advocaat acht dit eens temeer een onredelijke eis, nu gezien wordt dat [minderjarige] op dit moment al “op zijn tenen loopt”. De advocaat constateert dat [basisonderwijs] kennelijk kampt met organisatorische problemen, maar deze tegelijkertijd onredelijke voorwaarden aan [minderjarige] oplegt. Naar de mening van de advocaat wordt daarmee aan [minderjarige] geen eerlijke kans gegeven. De advocaat acht de kans dat de plaatsing van [minderjarige] dan zal mislukken te groot, waarvan [minderjarige] de dupe zal worden. De advocaat acht dat niet in het belang van de minderjarige.
4.5.
Dat alles zo zijnde concludeert de advocaat om ofwel de reguliere machtiging gesloten jeugdhulp voor de resterende duur toe te wijzen en [jeugdzorginstelling] en de GI gedurende de looptijd van die machtiging de gelegenheid te geven om op zoek te gaan naar een meer passend alternatief. Ofwel de reguliere machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen tot 27 januari 2025 en vanaf dat moment voor beperkte duur een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen om te bekijken of [basisonderwijs] toch een goede optie kan zijn, waarbij bepaalde voorwaarden zullen moeten komen te vervallen. Alles afgewogen gaat de voorkeur van de advocaat uit naar de eerstgenoemde optie waarbij op dit moment, zo de advocaat vanuit [coaching] heeft vernomen, wordt gedacht aan een plaatsing op termijn van [minderjarige] in een Tiny House met ambulante behandeling en daarnaast vanuit [coaching] begeleiding gaat worden geboden. De advocaat verzoekt daarbij om het verzoek voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp af te wijzen.
4.6.
De Raad verklaart de voorkeursoptie van de advocaat in het belang van de minderjarige te kunnen ondersteunen, mits aan [minderjarige] dan gedegen ambulante behandeling en begeleiding geboden gaat worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter ziet dat [minderjarige] in de afgelopen periode heel erg zijn best heeft gedaan om verder vooruit te komen. Dat de plaatsing van [minderjarige] op [basisonderwijs] naar een latere datum is verschoven en dat [basisonderwijs] aan [minderjarige] onmogelijke eisen stelt zoals dat hij gedurende de eerste zes weken geen agressie mag laten zien vallen geenszins [minderjarige] te verwijten. Echter draagt [minderjarige] wel de consequenties van deze voorwaarden en beslissingen. Het is aan de kinderrechter om nu zorgvuldig te beoordelen welk traject [minderjarige] richting diens naderende meerderjarigheid het beste zou kunnen doorlopen. Met de GI en de advocaat is de kinderrechter van oordeel dat een plaatsing van [minderjarige] op [basisonderwijs] niet langer het meest in het belang van de minderjarige kan worden geacht. De kans dat de plaatsing van [minderjarige] dan op een mislukking zal uitlopen is te zeer aanwezig. Immers mag van [minderjarige] niet verwacht worden dat hij zich gedurende de eerste weken vanuit onmacht geheel van agressie zal weten te onthouden. [minderjarige] zal dan weer geconfronteerd worden met een negatieve ervaring. Dat helpt hem niet vooruit.
5.2.
Met de advocaat, de GI en de Raad, acht de kinderrechter het daarom het meest in het belang van [minderjarige] , om de reguliere machtiging gesloten jeugdhulp voor de resterende duur toe te wijzen. [jeugdzorginstelling] en de GI zullen alsnog gedurende de looptijd van die machtiging de gelegenheid moeten benutten om op zoek te gaan naar een meer passend alternatief voor [minderjarige] . Inmiddels is gebleken dat dat alternatief een plaatsing van [minderjarige] op termijn in een Tiny House zou kunnen zijn met ambulante behandeling en dat daarnaast vanuit [coaching] begeleiding geboden gaat worden. Ook wordt met deze behandeling en begeleiding, zo tijdens de mondelinge behandeling door een begeleider van [minderjarige] vanuit [coaching] naar voren is gebracht, gedacht aan een verblijf van [minderjarige] in een studio te Rotterdam. Het is aan de GI en [coaching] om dit in de komende periode zorgvuldig uit te werken en de beste optie te bezien. Met de Raad acht de kinderrechter het daarbij nadrukkelijk van belang dat dit zeer gedegen behandeling en begeleiding zal zijn.
5.3.
Op grond van de inhoud van de stukken en de bespreking tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter daarom van oordeel dat jeugdhulp op dit moment nog steeds noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen (artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw)). Dit brengt mee dat de machtiging gesloten plaatsing zal worden verleend, en wel voor de resterende duur als verzocht, te weten tot 8 mei 2025, nu het nog geheel onzeker is wanneer de GI en [coaching] de vervolgplaatsing van [minderjarige] daadwerkelijk zullen hebben gerealiseerd.
5.4.
Het voorgaande brengt met zich dat de kinderrechter het verzoek van de GI voor verlening van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp zal afwijzen.
5.5.
Tenslotte wil de kinderrechter een woord aan [minderjarige] richten. De kinderechter heeft sinds oktober 2024 de intrinsieke motivatie van [minderjarige] om te werken aan zijn toekomst waargenomen. Het is bewonderingswaardig hoe [minderjarige] ondanks alle tegenslagen dit heeft gedaan. Het feit dat het plan om over te stappen naar [basisonderwijs] - dat al meerdere keren is besproken - nu niet doorgaat is op geen enkele wijze aan [minderjarige] te wijten. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] ondanks deze tegenslag met dezelfde doorzettingsvermogen, inzet en motivatie kan werken aan een nieuw plan die vanuit [coaching] , de GI, [jeugdzorginstelling] en zijn advocaat zal worden uitgewerkt.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met het kenmerk C/02/427545 / JE RK 24-1832
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 19 januari 2025 tot 8 mei 2025.
In de zaak met het kenmerk C/02/429384 / JE RK 24-2174
6.2.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 22 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.