ECLI:NL:RBZWB:2025:2520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
02-820065-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot amfetamineproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het vervaardigen van amfetamine. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie, was gebaseerd op een rapport van de politie waarin een opbrengst van 376 kilogram amfetaminebase werd gesteld. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat er geen geslaagd eindproduct was gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de ten laste gelegde periode minimaal 175 kilogram amfetaminebase is vervaardigd, maar concludeerde dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, omdat de berekende aftrekbare kosten hoger waren dan de opbrengst. De rechtbank heeft daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil gesteld. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-820065-13
vonnis van de rechtbank d.d. 23 april 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum

1.De procedure

De vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie is gedateerd op 19 september 2017 en heeft voor het eerst op (regie)zitting gestaan op
26 oktober 2017. Op 26 juli 2022 en 4 oktober 2024 hebben nadere regiezittingen plaatsgevonden. Op die laatste zitting is afgesproken dat de schriftelijke procedure gevolgd wordt. De officier van justitie heeft op 4 november 2024 een conclusie van eis ingediend en de verdediging vervolgens een conclusie van antwoord.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 april 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat gelet op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie van 11 oktober 2014 (hierna: het financieel rapport) voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van een opbrengst van 376 kilogram amfetaminebase. Daarmee heeft betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel behaald van € 447.100,00.
Subsidiair moet worden uitgegaan van de door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) berekende opbrengst van 175 kilogram amfetaminebase. Het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet dan op nihil worden gesteld.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit primair dat er geen geslaagd eindproduct (amfetaminebase) is gemaakt waaraan geld zou zijn verdiend.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er wel een eindproduct is gemaakt, wordt subsidiair verzocht acht te slaan op de conclusie van het NFI en uit te gaan van een opbrengst van 175 kilo amfetaminebase. Verzocht wordt het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te stellen.
Meer subsidiair wordt aangevoerd dat er hoogstens 2000 liter afval in de loods aanwezig was, waardoor er hoogstens 235 liter BMK is verwerkt. Gelet daarop moet worden uitgegaan van een opbrengst van 188 kilo amfetamine base. Ook dan wordt verzocht het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil te stellen.
Meest subsidiair moet worden uitgegaan van een opbrengst van 282 liter amfetaminebase, waardoor er een wederrechtelijk verkregen voordeel is behaald van € 221.500,00.

4.Het oordeel van de rechtbank

Betrokkene is op 20 maart 2017 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor onder meer, kort gezegd, het medeplegen van het vervaardigen van amfetamine tot de in die uitspraak vermelde straf. De rechtbank heeft op basis van het rapport van het NFI van 10 april 2014 voorts vastgesteld dat er in de ten laste gelegde periode minimaal 175 kilogram amfetaminebase is vervaardigd. Dit vonnis is op 4 april 2017 onherroepelijk geworden.
Vooropgesteld moet worden dat een rechter die over een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet oordelen, is gebonden aan het oordeel van de rechter in de strafzaak (HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501).
Het voorgaande betekent dat de rechtbank – niet voor wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar wel wat betreft de vastgestelde feiten en omstandigheden – is gebonden aan voornoemd vonnis van 20 maart 2017. De rechtbank moet er dan ook van uitgaan dat betrokkene met anderen ten minste 175 kilogram amfetaminebase heeft vervaardigd.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of uit het dossier volgt dat betrokkene met anderen meer dan 175 kilogram amfetaminebase heeft vervaardigd. Gelet op het rapport van het NFI, de gemotiveerde betwisting van de verdediging van de conclusie van het financieel rapport en de overige stukken in het dossier biedt het financieel rapport daarvoor onvoldoende basis. Een hogere opbrengst dan 175 kilogram is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
Concluderend gaat de rechtbank er dan ook van uit dat betrokkene met anderen 175 kilogram amfetaminebase heeft vervaardigd. Uitgaande van een gemiddelde prijs van
€ 2.400,00 per kilogram amfetaminebase hebben zij met deze hoeveelheid een opbrengst van € 420.000,00 gegenereerd. Gelet op de in het financieel rapport berekende aftrekbare kosten van in totaal € 455.500,00 komt de rechtbank al tot het oordeel dat betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De overige verweren van de verdediging behoeven dan ook geen verdere bespreking.
Uitgaande van een opbrengst van 175 kilogram is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moet worden gesteld.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C.L.J. Luijten en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 april 2025.
Mr. Boogert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.