ECLI:NL:RBZWB:2025:2525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
02-333362-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in Rotterdam, werd bijgestaan door raadsman mr. G.J. Woodrow. Tijdens de zitting op 10 april 2025 heeft de officier van justitie, mr. F.M. van Peski, de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 12,5 kilogram cocaïne en het voorhanden hebben van munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten, ondanks zijn verweer dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en kogelpatronen in zijn woning. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij wist dat deze goederen zich in zijn machtssfeer bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Tevens werd een geldbedrag van € 1.375,- aan de verdachte teruggegeven, omdat dit niet vatbaar was voor verbeurdverklaring. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-333362-24
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Rotterdam,
raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat in Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 april 2025, waarbij de officier van justitie mr. F.M. van Peski en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: ongeveer 12,5 kilogram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2: munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten. Verdachte had geen wetenschap van de aangetroffen cocaïne en kogelpatronen. Daarmee kan de opzet voor de aanwezigheid van deze goederen niet worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II volgt dat op 21 oktober 2024 op het [adres] in [woonplaats], de woning van verdachte, veertien kogelpatronen en een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Als uitgangspunt geldt dat een persoon die de enige of hoofdbewoner is van een woning wetenschap heeft van de daar aanwezige goederen en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden. Daarbij is niet doorslaggevend aan wie die toebehoren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat een kennis van hem de nacht van 21 oktober 2024 in zijn woning heeft geslapen. Die nacht sliep verdachte bij zijn vriendin. De aangetroffen reistas en toilettas, waarin zich de cocaïne en kogelpatronen bevonden, waren van die kennis. Om onbekende reden heeft de kennis de tassen bij de woning van verdachte achtergelaten. Verdachte zou niet hebben geweten dat in die tassen verdovende middelen en kogelpatronen aanwezig waren. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte – waar hij pas op zitting mee is gekomen – volstrekt ongeloofwaardig en zal deze verklaring dan ook terzijde schuiven. Omdat een toereikende verklaring voor de aanwezigheid van voornoemde goederen in de woning van verdachte ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de cocaïne en kogelpatronen in zijn woning lagen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 21 oktober 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad totaal 12.047,40 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
(art. 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet);
2
op 21 oktober 2024 te [woonplaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm Browning/25 Auto voorhanden heeft gehad
(art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ruim 12 kilogram cocaïne voorhanden gehad. Het bezit van harddrugs is verboden, omdat ze schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Bovendien gaat het gebruik van dergelijke illegale middelen en de handel daarin vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen. Dat verdachte ook veertien kogelpatronen in zijn bezit had past in dat (zorgwekkende) beeld. Verdachte heeft zich er desondanks niet van laten weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte eerder is veroordeeld wegens overtreding van artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet. Dit blijkt uit een uittreksel uit zijn justitiële documentatie van 4 december 2024.
Ook houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met zijn proceshouding. Ter zitting heeft verdachte tegen beter weten in volgehouden dat de cocaïne en de kogelpatronen niet van hem waren en dat hij niet wist dat deze in zijn woning lagen. Door een ongeloof-waardige verklaring af te leggen heeft verdachte ervoor gekozen om geen verantwoor-delijkheid te nemen.
Gezien de ernst van de feiten kan de rechtbank niet anders dan een gevangenisstraf opleggen van een aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is om aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 36 maanden.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
Onder verdachte is een geldbedrag van € 1.375,- in beslag genomen. Aangezien dat geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, zal de rechtbank de teruggave ervan gelasten aan verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Beslag
beslist over de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van € 1.375,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Cheung, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2025.
Mr. P.L. Cheung, mr. J.C.A.M. Los en mr. E. Andraws zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad totaal ongeveer 12,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art. 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet);
2
hij op of omstreeks 21 oktober 2024 te [woonplaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm Browning/25 Auto voorhanden heeft gehad
(art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie).