ECLI:NL:RBZWB:2025:2527
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning met extra grond en kwalitatieve verplichting
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 januari 2024. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres], vastgesteld op € 790.000 per 1 januari 2022. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond. Tijdens de zitting op 12 maart 2025, waar zowel de belanghebbende als vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren, werd de zaak behandeld.
De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde, waarbij hij aanvoert dat de extra grond bij de woning niet correct is gewaardeerd. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase heeft erkend dat de WOZ-waarde voor het jaar 2023 verlaagd moet worden naar € 593.000, omdat de extra grond tegen een te hoge prijs was gewaardeerd zonder rekening te houden met de kwalitatieve verplichting die op deze grond rust. De rechtbank oordeelt dat het beroep van de belanghebbende gegrond is en dat de WOZ-waarde en de bijbehorende aanslag OZB verlaagd moeten worden.
De rechtbank bepaalt verder dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden en dat de proceskosten, die in totaal € 211,04 bedragen, ook door de heffingsambtenaar aan de belanghebbende moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra en openbaar gemaakt op 23 april 2025.