ECLI:NL:RBZWB:2025:2529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
24/3247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een WW-uitkering in verband met verwijtbare werkloosheid

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het UWV. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd vanaf 2 oktober 2023, maar het UWV besloot op 24 november 2023 dat zij geen recht had op deze uitkering, omdat zij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV handhaafde zijn beslissing in een bestreden besluit op 9 februari 2024. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 april 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank heeft beoordeeld of het UWV terecht had beslist dat eiseres geen recht had op een WW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar stelling dat zij vanwege haar gezondheid niet in staat was om haar dienstbetrekking voort te zetten, niet had onderbouwd met medische stukken. Bovendien was er geen ziekmelding en had eiseres langer gewerkt dan de opzegtermijn vereiste.

De rechtbank oordeelde dat er geen acute noodzaak of reële bezwaren waren voor het beëindigen van de dienstbetrekking, waardoor de ontslagname als verwijtbaar werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht had op een WW-uitkering en ook geen griffierecht of proceskostenvergoeding zou ontvangen. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3247
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M. Reitsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), omdat zij verwijtbaar werkloos is geworden.
1.1.
Eiseres heeft een WW-uitkering aangevraagd vanaf 2 oktober 2023. Het UWV heeft op 24 november 2023 beslist dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 9 februari 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij deze beslissing gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het UWV op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het UWV.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van verwijtbare werkloosheid?
3. Het gaat in deze zaak om de vraag of het UWV terecht heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat zij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden.
3.1.
Er is sprake van verwijtbare werkloosheid wanneer eiseres op eigen initiatief de dienstbetrekking beëindigt zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van haar zou kunnen worden gevergd. [1]
3.2.
Het UWV voert beleid dat is vastgelegd in beleidsregels [2] om te beoordelen of voortzetting van de dienstbetrekking van eiseres te vergen is geweest. Zij beoordeelt daarvoor of er een acute noodzaak voor de eindiging van de dienstbetrekking bestond of dat er reële en begrijpelijke bezwaren waren tegen voortzetting van de dienstbetrekking die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen.
3.3.
Eiseres heeft haar stelling dat verdere voortzetting van het dienstverband vanwege haar gezondheidssituatie niet van haar kon worden gevergd, niet met medische stukken uit de betreffende periode onderbouwd. Ook is geen sprake geweest van een ziekmelding en heeft eiseres langer gewerkt dan volgens de opzegtermijn in haar arbeidsovereenkomst nodig was.
3.4.
Dit betekent dat niet is gebleken van zodanige bezwaren dat voortzetting van de dienstbetrekking niet van eiseres kon worden gevergd. Van een acute noodzaak of van reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen is niet gebleken. De ontslagname is dan ook verwijtbaar en eiseres heeft geen recht op een WW-uitkering.
3.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het UWV heeft terecht beslist dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
5. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025 door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Werkloosheidswet
Artikel 24
1.De werknemer voorkomt dat hij:
verwijtbaar werkloos wordt;
(…)
2.De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
(…)
de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Artikel 27
1. Het UWV brengt een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3°, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006
Artikel 1
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert ter zake van de uitvoering van de artikelen 24 en 27 WW en het overgangsrecht met betrekking tot deze artikelen, zoals dat is neergelegd in artikel 130o WW, een beleid als weergegeven in de bijlage bij dit besluit.
(…)
Bijlage
Bij de toepassing van de artikelen 24 en 27 WW hanteert UWV de volgende uitgangspunten.
Paragraaf 1. Eindiging van de dienstbetrekking op initiatief werkgever of werknemer en beoordeling arbeidsrechtelijke dringende reden
(…)
Wanneer de werknemer het initiatief neemt tot beëindiging van de dienstbetrekking zal beoordeeld worden of voortzetting van de dienstbetrekking van de werknemer te vergen is geweest. Indien dit het geval is, dan is er in beginsel sprake van verwijtbare werkloosheid op grond van artikel 24, tweede lid, onder b, WW. (…)
Paragraaf 6. Verwijtbaar gedrag niet in overwegende mate aan de werknemer te wijten
Artikel 27, eerste lid, WW, bepaalt dat een lagere maatregel wordt opgelegd indien het niet nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a en onder b, ten derde, WW, de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
Als aan de werkloosheid een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt, kan de mate waarin de werknemer het gedrag wordt verweten aanleiding zijn om de maatregel te beperken tot een verlaging van de uitkering tot 35% gedurende (maximaal) 26 weken.
Wanneer de werkloosheid veroorzaakt wordt doordat de werknemer de werkzaamheden en/of de dienstbetrekking heeft beëindigd dan wel de werkgever daartoe heeft verzocht, worden de volgende weegfactoren toegepast:
  • was er sprake van een acute noodzaak voor de eindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden;
  • waren er reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen, terwijl er geen acute noodzaak voor beëindiging van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden aanwezig was.
(…)
De hoofdregel is dat bij verwijtbare werkloosheid door UWV een blijvend gehele weigering wordt opgelegd of een verlaging van de uitkering tot 35% gedurende (maximaal) 26 weken (bij verminderde verwijtbaarheid).

Voetnoten

1.Zie artikel 24, tweede lid onder b, van de WW.
2.Beleidsregels toepassing artikelen 24 en 27 WW 2006 (Beleidsregels)