ECLI:NL:RBZWB:2025:2533
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit Dienst Toeslagen
In deze zaak heeft verzoekster, die over de periode 2011 tot en met 2018 kinderopvangtoeslag ontving voor één kind, de Dienst Toeslagen verzocht om een herbeoordeling van haar toeslagen. Na een lichte toets concludeerde de Dienst Toeslagen dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor een compensatie van € 30.000,-, wat op 15 september 2023 aan haar werd medegedeeld. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 27 september 2024 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 28 januari 2025 heeft de Dienst Toeslagen een integrale beoordeling uitgevoerd, maar ook toen werd verzoekster niet als gedupeerde aangemerkt en werd er geen compensatie aangeboden. Aangezien verzoekster geen procesbelang meer had, trok zij haar beroep in en verzocht om een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat, hoewel verzoekster ten tijde van het instellen van het beroep wel belang had, de Dienst Toeslagen niet tegemoet was gekomen aan haar verzoek. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Wel werd de Dienst Toeslagen opgedragen om het betaalde griffierecht van € 51,- aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 22 april 2025 door rechter mr. S.C.S. van Bree, in aanwezigheid van griffier mr. C.F.E.M. Mes, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.