ECLI:NL:RBZWB:2025:2538

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
BRE 23/2181
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep na faillissement van belanghebbende en informatiebeschikking door de inspecteur

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een uitzendbureau gevestigd in Portugal, tegen de informatiebeschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een informatiebeschikking afgegeven omdat belanghebbende niet volledig had voldaan aan een verzoek om informatie in het kader van een boekenonderzoek loonheffingen over de jaren 2016 tot en met 2019. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het faillissement van belanghebbende, omdat de bestuurder nog steeds procesbelangen heeft. De rechtbank wijst het verzoek van de inspecteur om ontslag van instantie af, omdat het belang van belanghebbende om een beslissing te verkrijgen zwaarder weegt. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de informatiebeschikking terecht is gegeven, omdat belanghebbende niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de informatiebeschikking in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] Lda, uit [plaats] (Portugal), belanghebbende,

(gemachtigde: mr. B.H. Vader),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] deelgenomen.
1.4.
Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 20 februari 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 20 februari 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Feiten

2. Belanghebbende exploiteerde een uitzendbureau. Over de jaren 2016 tot en met 2019 heeft zij werknemers vanuit Portugal naar Nederland uitgezonden. Hiervoor heeft zij aangiften loonheffingen ingediend.
2.1.
De inspecteur is een boekenonderzoek loonheffingen gestart over de jaren 2016 tot en met 2019 en heeft belanghebbende verzocht om nadere informatie te verschaffen. Belanghebbende heeft niet (geheel) aan het informatieverzoek voldaan. De inspecteur heeft daarom aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven waarin hij heeft vastgesteld dat in verband met het boekenonderzoek (onder meer) de volgende gegevens zijn opgevraagd maar niet door belanghebbende zijn verstrekt:
  • de jaarstukken over de jaren 2016 tot en met 2019;
  • de in de administratie opgeslagen (kopie) A1-verklaringen over de periode april 2017 tot en met december 2019;
  • de Saf-t auditfile over het jaar 2019;
  • de Portugese verzamelloonstaten over de jaren 2016 tot en met 2019 van het gehele personeelsbestand.
2.2.
Belanghebbende heeft per brief van 26 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
2.3.
Het Tribunal Judicial da Comarca de Setúbal (de Portugese rechtbank) heeft belanghebbende op 15 maart 2022 insolvent verklaard en een curator aangesteld om het faillissement af te wikkelen. Bij uitspraak van 19 mei 2022 heeft de Portugese rechtbank het insolventieproces gesloten in verband met de ontoereikendheid van de insolvente boedel, waarna de vereffening van start kon gaan.
2.4.
De bestuurder van belanghebbende, [persoon] , heeft per brief van 28 maart 2023 het beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is en zo ja, of de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is omdat de bestuurder van belanghebbende mogelijk een (theoretisch) procesbelang heeft. De rechtbank wijst daarnaast het verzoek van de inspecteur om ontslag van instantie af. De informatiebeschikking is naar het oordeel van de rechtbank terecht gegeven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Ontvankelijkheid beroep en verzoek ontslag van instantie
4. Artikel 8:22 van de Awb luidt als volgt:
‘1. In geval van faillissement of surséance van betaling of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen zijn de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.

2. De artikelen 25, tweede lid en 27 vinden geen toepassing, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.’

4.1.
Artikel 27 van de Faillissementswet (FW) luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘1. Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van de verweerder geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
2. Zo deze aan de oproeping geen gevolg geeft, heeft de verweerder het recht ontslag van instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde en de verweerder worden voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
(…)’
4.2.
Uit de door de inspecteur overgelegde vertaling van het in 2.3 vermelde oordeel van de Portugese rechtbank blijkt niet dat belanghebbende is opgehouden te bestaan. Wel is daarin een curator aangewezen en volgt eruit dat de vereffening van belanghebbende is gestart. Door het enkel failleren van een rechtspersoon gaat echter de handelingsbevoegdheid noch de vertegenwoordigingsbevoegdheid van haar bestuurder teloor. [2] Daarom mocht de bestuurder van belanghebbende, of de gemachtigde, met betrekking tot deze procedure proceshandelingen verrichten, zoals het instellen van het beroep.
4.3.
Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechtelijke) beslissingen, waaronder de griffierechtvergoeding, de proceskostenvergoeding en de (materiële en immateriële) schadevergoeding. De rechtbank is er niet van overtuigd dat belanghebbende geen enkele belang meer heeft bij het beroep. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat het boekenonderzoek nog niet gesloten is en dat het nog niet duidelijk is of een naheffingsaanslag loonheffingen aan belanghebbende wordt opgelegd. Theoretisch gezien bestaat dus nog de mogelijkheid dat aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffingen wordt opgelegd waarvoor de bestuurder aansprakelijk kan zijn en waarbij de mogelijkheid bestaat dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank dient een niet-ontvankelijkverklaring om die reden achterwege te blijven.
4.4.
De inspecteur heeft verzocht om ontslag van instantie wat ertoe zou moeten leiden dat het ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard. Bij de beoordeling van het verzoek om ontslag van instantie dient de rechtbank het belang van de inspecteur bij een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep af te wegen tegen het belang van belanghebbende bij het verkrijgen van een beslissing op het materiële geschil zoals dat aan de rechter is voorgelegd. [3]
4.5.
Nu de inspecteur de rechtbank niet heeft verzocht hem de gelegenheid te geven de curator tot overneming van het geding op te roepen (artikel 27, eerste lid, van de FW), hij dat ook zelf niet eerder heeft gedaan en gelet op het (theoretisch) belang van belanghebbende bij voortzetting van het geding (zie 4.3) is de rechtbank van oordeel dat het belang van belanghebbende om een beslissing van de rechtbank te verkrijgen zwaarder weegt dan het belang van de inspecteur bij een niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank wijst het verzoek van de inspecteur om ontslag van instantie daarom af.
4.6.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep ontvankelijk is.
De informatiebeschikking
4.7.
Op grond van artikel 52, eerste lid, van de AWR dient een administratie te worden gevoerd naar de eisen van het bedrijf en op zodanig wijze dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de ondernemer en de voor de heffing van belastingen van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Het doet daarbij niet ter zake of sprake is van binnenlandse of buitenlandse belastingplicht. Artikel 52, zesde lid, van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de nodige medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie. Wordt aan deze verplichtingen niet voldaan dan kan de inspecteur, op grond van artikel 52a, eerste lid, van de AWR dit vaststellen bij een voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking).
4.8.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de informatiebeschikking gegeven omdat, kort gezegd, uit de door belanghebbende overgelegde grootboekadministratie niet de voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens duidelijk blijken, met als belangrijke tekortkoming dat een deel van de gerealiseerde omzet ontbreekt.
4.9.
Tussen partijen is eigenlijk niet in geschil dat belanghebbende de door de inspecteur gevraagde informatie niet (geheel) heeft verstrekt. Belanghebbende heeft zich in deze procedure verzet tegen de verplichting dat te doen. Naar het oordeel van de rechtbank behoren de door de inspecteur opgevraagde stukken (zie 2.1) echter tot de administratie en is informatiebeschikking terecht gegeven. De rechtbank gaat niet mee met het betoog van belanghebbende dat de stukken die belanghebbende wel aan de inspecteur heeft verstrekt voldoende gegevens bevatten en voldoen aan hetgeen de inspecteur redelijkerwijs van belanghebbende mag verlangen in het kader van de administratieplicht. Daarom is de informatiebeschikking terecht gegeven.
4.10.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond is.
4.11.
Op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR stelt de rechtbank bij een ongegrondverklaring van het beroep een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven. Belanghebbende heeft in het beroepschrift aangegeven dat het voor haar niet mogelijk althans uiterst bezwaarlijk is de door de inspecteur verzochte gegevens aan te leveren. De rechtbank acht dit begrijpelijk, ervan uitgaande dat de curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel en dat belanghebbende enkel nog blijft voortbestaan om de vereffening af te wikkelen (zie 2.3). De rechtbank volgt daarom het betoog van belanghebbende dat zij niet alsnog gevolg kan geven aan de in artikel 52 van de AWR opgenomen administratieplicht. De rechtbank zal belanghebbende daarom geen termijn geven om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichting.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de informatiebeschikking in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 28 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:105.
3.Vgl. HR 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8099.