Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
.Na het ongeval is gebleken dat verdachte lijdt aan een ernstige vorm van het OSAS. Volgens de verdediging is dit syndroom de directe oorzaak geweest van het plotselinge in slaap vallen. De verdediging bepleit dat het ongeval niet te wijten is aan de schuld van verdachte, nu hij ten tijde van het ongeval niet wist of had kunnen weten dat hij leed aan dit syndroom. Hij kon daardoor niet voorzien dat hij in slaap zou vallen. Andere omstandigheden waarom verdachte niet kon of mocht autorijden deden zich niet voor. Hierdoor kan het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen worden, omdat het bestanddeel ‘schuld’ ontbreekt. De raadsman heeft voorts subsidiair verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de gerechtelijk deskundige op te roepen, ingeval de rechtbank niet tot een vrijspraak van het primair ten laste gelegde komt. De verdediging zou daardoor in de gelegenheid kunnen worden gesteld om vragen te stellen over diens bevinding dat het zeer waarschijnlijk is dat er bij de verdachte ten tijde van het ongeval er sprake was van slaapapneu en hoe die bevinding zich verhoudt tot de schuld van verdachte aan het verkeersongeval. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit voert de verdediging aan dat dit feit wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.De strafbaarheid van verdachte
6.De wettelijke voorschriften
7.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 80 kilometer per uur heeft gereden (te weten ongeveer rond 94 km per uur), in elk geval gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en/of
niet althans in onvoldoende mate op het weggedeelte dat bestemd is voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer gelet en/of gekeken en/of heeft hij, verdachte, niet, althans onvoldoende uitgeweken voor de voor hem, verdachte, tegemoetkomende personenauto, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto in (frontale) botsing is gekomen met een voor hem tegemoetkomende personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)