Op 15 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, geboren in 2001, had op 6 februari 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht om een schadevergoeding ten laste van de Staat. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, heeft tijdens de zitting op 1 april 2025 het standpunt ingenomen dat de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat het verzoekschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster op 7 augustus 2024 was vrijgesproken door de kantonrechter en dat dit vonnis op 21 augustus 2024 onherroepelijk was geworden. De termijn voor het indienen van het verzoekschrift was derhalve drie maanden na deze datum, wat betekent dat het verzoekschrift uiterlijk op 21 november 2024 ingediend had moeten worden. Aangezien het verzoekschrift pas op 6 februari 2025 is ingediend, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek niet tijdig was en heeft zij de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoekschrift. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 15 april 2025. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.