Op 15 april 2025 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klaagster, geboren in 1982 en vertegenwoordigd door haar raadsman mr. M. Broere, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van haar Citroën C2, die op 27 januari 2025 in beslag was genomen. De klaagster was acuut opgenomen in het ziekenhuis van 26 tot en met 31 augustus 2024, en tijdens haar afwezigheid had de belanghebbende, haar partner, zonder haar medeweten gebruik gemaakt van haar auto. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, stelde dat klaagster eerder gewaarschuwd was voor het gebruik van haar voertuigen door de belanghebbende, die niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het klaagschrift ontvankelijk was. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat klaagster wist dat de belanghebbende gebruik zou maken van haar auto, en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later de verbeurdverklaring van de auto zou bevelen. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond.
De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, in tegenwoordigheid van griffier mr. A.S.S. Fanis, en is uitgesproken op de openbare zitting van 15 april 2025. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.