ECLI:NL:RBZWB:2025:2552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
RK 25-001521 & 25-001520
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikel 530 en 533 Sv na ondergane inverzekeringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die op 29 augustus 2024 in verzekering was gesteld, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding ten laste van de Staat. De verzoeken waren ingediend op 13 januari 2025, maar de officier van justitie stelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard diende te worden omdat de wettelijke termijn voor het indienen van het verzoek ruimschoots was overschreden. De advocaat van de verzoeker voerde echter aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de verzoeker zich niet kon herinneren dat hij bij zijn invrijheidstelling een kennisgeving van sepot had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de kennisgeving van sepot aan de verzoeker was overhandigd bij zijn invrijheidstelling. Hierdoor kon de aanvang van de termijn voor het indienen van het verzoek niet worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoekschrift. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeker een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering had doorgebracht. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 390,00 voor de dagen in verzekering en € 680,00 voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 1.070,00.

De beslissing is genomen door rechter mr. J.C. Gillesse en is op de openbare zitting van 15 april 2025 uitgesproken. Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen en door de verzoeker binnen een maand hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-278570-24
raadkamernummers: 25-001521 & 25-001520
datum : 1 april 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de verzoeken op grond van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1990 te [plaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S.C. Peeters, Maaskade 40, 3071 NB Rotterdam,
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 13 januari 2025 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
- pro memorie een post voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
 het op 13 januari 2025 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 31 augustus 2024;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Het verzoek is behandeld op 1 april 2025. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Taks en mr. S.C. Peeters als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Met betrekking tot de termijnoverschrijding heeft de advocaat van verzoeker aangevoerd dat verzoeker zich niet kan herinneren dat hij bij diens invrijheidstelling een kennisgeving sepot heeft ontvangen. De advocaat is verzoeker pas later bij gaan staan en heeft zodra hij bekend raakte met het sepot het verzoek ingediend. Gelet op deze omstandigheden wordt verzocht de termijnoverschrijding als verschoonbaar te achten. Met betrekking tot het aantal dagen inverzekeringstelling refereert de advocaat van verzoeker zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoeken dient te worden verklaard nu de wettelijke termijn ruimschoots is overschreden. Verzoeker is aangehouden geweest en moet op 31 augustus 2024 een sepotbeslissing hebben ontvangen. In de praktijk wordt aan een verdachte die op het politiebureau heeft moeten verblijven een afdoening meegegeven. Dat zal in dit geval niet anders zijn geweest.

2.De beoordeling

De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
De rechtbank constateert dat uit de stukken niet blijkt dat het sepot aan verzoeker ter hand is gesteld bij diens invrijheidstelling. De stelling van de officier van justitie daartoe ter zitting dat dat staande praktijk is, is daartoe onvoldoende. Voorts blijkt uit de kennisgeving sepot evenmin dat deze aan verdachte ter hand is toegezonden, omdat op de sepotmededeling die zich in het dossier bevindt bij de adressering staat vermeld:
“Vertrokken, onbekend waarheen”. Hieruit zou evenzeer kunnen worden afgeleid dat op het moment van het opmaken van het sepot verzoeker al was vertrokken. Omdat op grond van bovenstaande niet kan worden vastgesteld wanneer verzoeker van de sepotbeslissing op de hoogte is geraakt, kan de aanvang van de termijn niet worden vastgesteld en kan daarom evenmin worden geconcludeerd dat verzoeker niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden dit verzoek heeft ingediend. De rechtbank verklaart verzoeker daarom ontvankelijk in het verzoekschrift.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden worden toegekend. Voorwaarde hierbij is dat de zaak van de gewezen verdachte is geseponeerd of dat die verdachte niet is veroordeeld.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling als een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt er naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker op 29 augustus in verzekering is gesteld en op 31 augustus is heengezonden. Zodoende heeft verzoeker
3 dagen in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau.
De gevraagde vergoeding is conform de LOVS-uitgangspunten. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 390,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 390,00, bestaande uit kosten voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.070,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Loev Advocaten, onder vermelding van “[kenmerk]”.
Deze beslissing is op 15 april 2025 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 15 april 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.