ECLI:NL:RBZWB:2025:2554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
23/10218
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor omschakeling melkveehouderij naar vleeskalverenhouderij met strijdigheid met motiveringsbeginsel en omgevingsvisie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning door eiseres, die haar melkveehouderij wil omzetten naar een vleeskalverenhouderij, behandeld. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur op 31 augustus 2023 afgewezen. Eiseres is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat er gebreken zijn in het bestreden besluit, maar dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de aanvraag is ingediend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die van toepassing blijft omdat de aanvraag voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De rechtbank concludeert dat de gemeenteraad de gevraagde verklaring van geen bedenkingen heeft mogen weigeren, en dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de omgevingsvergunning geweigerd blijft. Eiseres krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10218

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, het college
(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het omschakelen van een melkveehouderij naar een vleeskalverenhouderij op het [perceel] te [plaats] . Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd met zijn besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van onder meer deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat aan het bestreden besluit gebreken kleven, en dat het beroep dus gegrond is. Toch blijft de weigering van de omgevingsvergunning in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Vanaf 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 7 is de omvang van het geding verwoord en onder 8 zijn de beroepsgronden samengevat. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 9. Daarbij gaat de rechtbank – onder meer – in op het vertrouwensbeginsel en op het motiveringsbeginsel. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo). Die wet is vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. De aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend op 10 november 2021. Dit betekent dat de Wabo in dit geval van toepassing blijft.
De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Eiseres exploiteert een intensieve veehouderij (vleeskalverenhouderij) in combinatie met een akkerbouwbedrijf aan [adres 1] te [plaats] . Zij heeft de wens om haar intensieve veehouderij uit te breiden en heeft daarvoor de locatie [perceel] te [plaats] aangekocht. Op de locatie [perceel] exploiteerde de vorige eigenaar een melkveehouderij met 130 stuks vrouwelijk jongvee. Gelinkt aan deze aanvraag is een vleeskalverenhouderij gesaneerd aan [adres 2] in [plaats] . Dat bedrijf is opgeheven per 2 november 2021.
3. Eiseres heeft op 10 november 2021 een aanvraag ingediend voor de onder 1. omschreven omgevingsvergunning.
Met ingang van 24 maart 2022 heeft het college een ontwerpbesluit van de gemeenteraad tot de weigering van een verklaring van geen bedenkingen en een ontwerpbesluit tot de weigering van een omgevingsvergunning met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpbesluit zijn zienswijzen ingediend, onder andere door eiseres.
De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 27 maart 2023 definitief besloten om geen verklaring van geen bedenkingen af te geven voor realisatie van een intensieve veehouderij op de locatie [perceel] .
Het college heeft vervolgens met het bestreden besluit een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, ‘gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ en ‘veranderen of veranderen van de werking van een milieu-inrichting’ geweigerd. In een bij het bestreden besluit gevoegde ‘nota zienswijzen’ is op de zienswijzen gereageerd. In het bestreden besluit is ook verwezen naar de geweigerde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad. Per abuis is daarbij verwezen naar de ontwerpverklaring van de raad van 21 december 2021. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het heeft bedoeld om te verwijzen naar de geweigerde verklaring van 27 maart 2023 en eiseres heeft daarop verklaard dat zij het ook zo heeft gelezen.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres waren daarbij aanwezig: de gemachtigde van eiseres, [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Namens het college zijn verschenen: de gemachtigde van het college en [naam 5] .
De omvang van het geding
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich in haar beroepsgronden richt tegen zowel de geweigerde omgevingsvergunning als tegen de geweigerde verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad.
Tegen een geweigerde verklaring van geen bedenkingen kan niet afzonderlijk beroep worden ingesteld. Dat volgt uit bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is ook toegelicht in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wabo, Kamerstukken II, 2006/07, 30844, nr. 3, blz. 28 en 143-144. De geweigerde verklaring van geen bedenkingen maakt voor de mogelijkheid van beroep onderdeel uit van de geweigerde omgevingsvergunning en dus ook van het bestreden besluit, en kan dus door de rechtbank ook als onderdeel van het bestreden besluit wordt getoetst. Eiseres heeft tijdens de zitting bevestigd dat het beroep ook zo is bedoeld.
De beroepsgronden
7. Eiseres voert aan dat het college en de gemeenteraad gerechtvaardigd gewekt vertrouwen hebben geschonden. Eiseres stelt dat het college zich altijd positief heeft opgesteld en haar heeft gefaciliteerd waar dat nodig was. Eiseres wijst op de ontwerpkaders die het college heeft opgesteld en met de brief van 14 maart 2019 ter kennis heeft gebracht van de gemeenteraad, en stelt zich op het standpunt dat deze definitief zijn geworden en dat de gemeenteraad zich daarmee ook aan de ontwerpkaders heeft verbonden. Eiseres stelt dat de gemeenteraad met het definitief laten worden van de ontwerpkaders een gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt en dat hij de verklaring van geen bedenkingen dan ook had moeten verlenen. Eiseres stelt dat haar initiatief voldoet aan de ontwerpkaders, dat het geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu en het voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Eiseres stelt verder dat, voor zover het college vindt dat eiseres met haar plan niet binnen de ontwerpkaders is gebleven, het bestreden besluit onbegrijpelijk en onjuist is gemotiveerd. Tot slot voert eiseres aan dat het bestreden besluit grote nadelige gevolgen heeft voor haar, dat er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat het om die reden in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestemmingsplan
8. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Op het perceel rust de bestemming ‘agrarisch met waarden’ met de aanduiding ‘grondgebonden veehouderij’.
Deze bestemming (artikel 4.1 van de planregels) staat alleen een intensieve veehouderij toe op gronden waaraan ook de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’ (iv) is toegekend. Vast staat dat aan het [perceel] niet de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is toegekend.
Tussen partijen is niet in geschil dat de voorgenomen bedrijfsvoering van eiseres op het perceel niet is aan te merken als een ‘grondgebonden veehouderij’, maar als een intensieve veehouderij. De strijd met het bestemmingsplan is dus niet in geschil.
Door eiseres wordt ook niet betwist dat de gevraagde omgevingsvergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3°, van de Wabo en dat dit alleen kan nadat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
De ontwerpkaders, en wat er verder nog aan de aanvraag vooraf is gegaan
9. Het initiatief van eiseres om haar vleeskalverenhouderij uit te breiden met een tweede locatie, is niet begonnen bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Eiseres is hierover al sinds 2018 met de gemeente Etten-Leur in gesprek. Aanvankelijk was het de bedoeling om het initiatief mogelijk te maken door middel van bestemmingsplanherzieningen voor de locaties [perceel] en [adres 2] . In dat kader heeft er ook een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Het dossier geeft er blijk van dat het college aanvankelijk inderdaad een positieve grondhouding had ten opzichte van het initiatief en ook procedures in gang heeft gezet om mee te kunnen werken aan het initiatief.
De rechtbank stelt vast dat de ‘Ontwerpkaders bestemmingsplanherziening [perceel] en [adres 2] ’ een belangrijke rol spelen in het geding. Het college heeft deze ontwerpkaders opgesteld en op 14 maart 2019 voorgelegd aan de gemeenteraad. In een begeleidende brief aan de raad heeft het college vermeld dat het initiatief van eiseres ruimtelijk aanvaardbaar is en in de ontwerpkaders is vermeld dat wordt voorgesteld om in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. Het college heeft de gemeenteraad tot en met 27 maart 2019 in de gelegenheid gesteld om aan te geven of behandeling van de ontwerpkaders in de gemeenteraad gewenst is.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad, door niet te reageren op de brief van het college, stilzwijgend heeft ingestemd met de ontwerpkaders, en daarmee een gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat aan het initiatief zou worden meegewerkt.
Het vertrouwensbeginsel
11. De AbRS [1] heeft op 29 mei 2019 een richtinggevende uitspraak gedaan over de toepassing van het vertrouwensbeginsel in het omgevingsrecht [2] . In de uitspraak zet de AbRS uiteen welke drie stappen moeten worden doorlopen als een beroep wordt gedaan op het vertrouwensbeginsel. Bij de eerste stap moet de vraag worden beantwoord of de uitlating en/of gedraging, waarop de betrokkene zich beroept, kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
In de uitspraak van 29 mei 2019 wordt ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de AbRS van 30 mei 2012 [3] , waaruit volgt dat het vertrouwensbeginsel niet met zich brengt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek, veel voorkomend in het omgevingsrecht, belangen van derden.
De rechtbank zal hierna beoordelen of het college, dan wel de gemeenteraad, een toezegging heeft gedaan aan eiseres zoals hiervoor bedoeld.
12. Eiseres vindt dat met het opstellen van de ontwerpkaders en het stilzwijgend instemmen van de ontwerpkaders door de gemeenteraad is toegezegd dat aan haar initiatief zou worden meegewerkt. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Het feit dat de gemeenteraad de ontwerpkaders niet voor bespreking heeft geagendeerd, maakt nog niet dat hieruit kan worden afgeleid dat de raad hiermee stilzwijgend heeft ingestemd. Weliswaar blijkt uit de ontwerpkaders een positieve grondhouding van het college ten opzichte van het initiatief van eiseres, maar een toezegging is daarin niet gedaan. Het college heeft in zijn verweerschrift terecht opgemerkt dat de ontwerpkaders niet direct betrekking hebben op de gevraagde omgevingsvergunning, maar op een voorgenomen bestemmingswijziging. Het college heeft bovendien terecht opgemerkt dat de ontwerpkaders zagen op het realiseren van bedrijfsbebouwing van maximaal 5.000 m², terwijl de omgevingsvergunning is gevraagd voor 5.800 m² aan bedrijfsbebouwing. Eiseres heeft ter zitting opgemerkt dat die 5.000 m² alleen bedoeld is voor gebouwen direct ten dienste van de intensieve veehouderij, maar dat ziet de rechtbank in de ontwerpkaders niet bevestigd. Vermeld is – onder meer – dat een maximale bebouwingsoppervlakte van 5.000 m² de absolute grens lijkt te zijn. Verder moet worden geconstateerd dat in de ontwerpkaders ook de nodige voorbehouden staan met betrekking tot besluitvorming, bijvoorbeeld dat nog moet worden onderzocht of het initiatief past binnen de provinciale regelgeving en andere wet- en regelgeving. De rechtbank volgt het college dan ook in zijn standpunt dat de ontwerpkaders geen blijk geven van een welbewuste standpuntbepaling en dat daarin dan ook geen toezeggingen zijn gedaan.
13. Eiseres beroept zich verder op een e-mail van 24 november 2017 van een gemeenteambtenaar aan eiseres met als onderwerp: ‘ [perceel] ’. De rechtbank volgt het college ook hier in zijn standpunt, dat in deze e-mail geen toezeggingen zijn gedaan. In de e-mail wordt uiteengezet welke mogelijkheden het bestemmingsplan wel en vooral ook niet biedt. De e-mail wordt afgesloten met de volgende (door eiseres gearceerde) zinnen:
“De enige mogelijkheid die er in [plaats] is, is op zoek gaan naar een bestaand agrarisch bedrijf met de functie-aanduiding (iv). Mochten jullie daar nog vragen over hebben, dan horen we dat graag.”.
Daarmee is niet toegezegd dat, als eiseres zo’n bestaand agrarisch bedrijf vindt, er (ongeclausuleerd) aan een bestemmingswijziging voor het [perceel] zou worden meegewerkt.
14. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Het motiveringsbeginsel
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onbegrijpelijk en onjuist is gemotiveerd. Eiseres wijst op de ‘Nota zienswijzen [perceel] ’, waarin bij de meeste van haar argumenten is vermeld dat deze ‘terecht’ zijn aangevoerd.
16. Het college heeft in zijn verweerschrift voor meerdere argumenten toegegeven dat het bestreden besluit op die punten ontoereikend of onjuist is gemotiveerd.
 Het college acht het bij nader inzien aannemelijk dat de bestaande infrastructuur het aantal verkeersbewegingen naar en van de inrichting kan afwikkelen.
 Voor de emissiereductie van de toegepaste luchtwassers is uitgegaan van een reductie van 45%, en niet van 85% zoals in het bestreden besluit is vermeld.
 Onvermeld is gebleven dat het waterschap Brabantse Delta op 14 juli 2021 een positief wateradvies heeft afgegeven.
 Onvermeld is gebleven dat het ontwerpplan niet in strijd is met de regels voor de Groenblauwe mantel uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov).
 De gehanteerde afkapgrens van 25 kilometer voor stikstofneerslag in de uitgevoerde stikstofberekening kan geen negatieve gevolgen hebben voor het initiatief.
 Het initiatief voldoet (op dit moment) aan de staleisen van artikel 2.66 van de Iov.
17. Partijen zijn het er dus over eens dat het bestreden besluit op meerdere punten ontoereikend of onjuist is gemotiveerd. Dat moet leiden tot het oordeel dat het college in strijd heeft gehandeld met het motiveringsbeginsel en dat het bestreden besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
Het beroep is dus reeds hierom gegrond. De rechtbank zal hierna beoordelen welke consequenties aan de gegrondverklaring van het beroep moeten worden verbonden.
Volgens het college resteren er nog meerdere argumenten waarop het bestreden besluit kan standhouden.
Strijd met Omgevingsvisie
18. Een belangrijk argument is dat de gemeenteraad heeft overwogen dat het initiatief van eiseres niet past in de ‘Omgevingsvisie Etten-Leur ’ die op 11 juli 2022 is vastgesteld [4] . De locatie [perceel] ligt namelijk in een gebied dat in de Omgevingsvisie is aangemerkt als ‘het noordelijk open kleigebied’. De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie tot uitdrukking willen brengen dat binnen de gemeente Etten-Leur vrijwel alleen daar nog grootschalige landbouw in de vorm van akkerbouw en melkveehouderijen kan worden uitgeoefend en dat deze grond ook daarvoor gereserveerd moet blijven. In aansluiting daarop heeft het college overwogen dat de verplaatsing van een intensieve veehouderij van de [adres 2] (een gebied waar historisch gezien intensieve veehouderijen gevestigd zijn) naar dit kleigebied niet wenselijk is.
Eiseres stelt in beroep dat het in de Omgevingsvisie vooral om
nieuwvestigingvan intensieve veehouderijen gaat en dat deze de verplaatsing van een bestaande intensieve veehouderij van de [adres 2] naar de [perceel] niet uitsluit. Om die reden ziet eiseres niet in dat er sprake is van strijd met de Omgevingsvisie. En voor zover er wel sprake is van strijd met de Omgevingsvisie, heeft de gemeenteraad volgens eiseres geen rekening gehouden met alle feiten en omstandigheden van het geval en onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval niet van de Omgevingsvisie kan worden afgeweken.
19. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de locatie [perceel] in het noordelijk open kleigebied ligt. De vestiging van een intensieve veehouderij op deze locatie is in strijd met de Omgevingsvisie, ongeacht of er sprake is van nieuwvestiging of van bedrijfsverplaatsing. Dat sluit ook aan bij de aan de gronden toegekende bestemming, die geen intensieve veehouderij toestaat. Eiseres merkt op zich terecht op dat de Omgevingsvisie de verplaatsing van een intensieve veehouderij niet geheel uitsluit. Daarvoor is echter wel medewerking van de gemeenteraad nodig. De gemeenteraad heeft in de afweging om wel of niet mee te werken een ruime mate van beoordelingsvrijheid. De rechtbank moet zich bij het toetsen van dat besluit om die reden terughoudend opstellen.
De rechtbank vindt in dit geval het besluit om geen verklaring van geen bedenkingen af te geven niet onredelijk. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de gemeenteraad geen rekening heeft gehouden met alle feiten en omstandigheden. De gemeenteraad heeft voldoende gemotiveerd waarom hij het belang bij het behoud van het noordelijk open kleigebied voor grondgebonden akkerbouw en veehouderijen zwaarder vindt wegen dan de persoonlijke financiële belangen van eiseres en de omstandigheid dat door de voorgenomen bedrijfsverplaatsing elders een geurbelastende situatie wordt opgelost.
20. De rechtbank komt op basis daarvan tot de conclusie dat de gemeenteraad de gevraagde verklaring van geen bedenkingen heeft mogen weigeren. Het college kon vervolgens niet anders dan de omgevingsvergunning weigeren. Anders dan eiseres nog heeft aangevoerd, is geen sprake van een situatie dat de weigering van de gemeenteraad om een verklaring van geen bedenkingen af te geven, evident ten onrechte was. Het college heeft die weigering dus terecht niet naast zich neergelegd. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat dit een voor eiseres ongewenste en teleurstellende uitkomst is en dat dit voor haar onrechtvaardig voelt, gelet ook op de positieve voortekenen, maar dat betekent niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Resterende argumenten
21. Dan resteren er nog vier argumenten waarop het college vindt dat de geweigerde omgevingsvergunning en verklaring van geen bedenkingen in stand kunnen blijven.
 Het initiatief gaat uit van extern salderen, wat op dit moment niet is toegestaan.
 Het initiatief leidt tot een aantasting van het Natuurnetwerk Brabant en de ecologische verbindingszone.
 Naar verwachting kan geen natuurvergunning van gedeputeerde staten worden verkregen.
 Volksgezondheid: in het door de GGD uitgevoerde gezondheidskundige beoordeling is geconcludeerd dat de emissie van fijnstof, ammoniak en geur toeneemt in de beoogde situatie en dat voor PM10 in de beoogde situatie niet aan de advieswaarde wordt voldaan.
Omdat de rechtbank hiervoor al tot de conclusie is gekomen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven, kunnen deze argumenten buiten bespreking blijven.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de omgevingsvergunning geweigerd blijft.
23. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 augustus 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, en mr. S. Hindriks en mr. ing. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 28 april 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Omdat de voorzitter verhinderd is om de uitspraak te ondertekenen, wordt de uitspraak ondertekend door mr. S. Hindriks.
N.A. D’Hoore
mr. S. Hindriks
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, lid 1 (voor zover relevant):
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
[…]
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […],
[…],
het (1°) oprichten, het (2°) veranderen of veranderen van de werking of het (3°) in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk,
[…],
[…].
Artikel 2.12, lid 1 (voor zover relevant):
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]
Artikel 2.20a:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
Artikel 2.27:
In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
In afwijking van artikel 10:32 van de Algemene wet bestuursrecht is afdeling 10.2.1 van die wet, met uitzondering van artikel 10:28, niet van toepassing met betrekking tot de verklaring.
De verklaring kan slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven.
Het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, bepaalt daarbij dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden.
De verklaring wordt vermeld in de beschikking op de aanvraag. Een exemplaar ervan wordt bij ieder exemplaar van die beschikking gevoegd.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 6.5:
Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
In gevallen waarin artikel 3.1, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.34 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is, wordt in het eerste lid in plaats van «gemeenteraad van de gemeente» gelezen «provinciale staten van de provincie» en wordt in het derde lid in plaats van «De gemeenteraad kan» gelezen: De provinciale staten kunnen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.https://www.etten-leurmakenwesamen.nl/ruimte+voor+wonen+en+leven/omgevingsvisie-mer/omgevingsvisie+documenten/HandlerDownloadFiles.ashx?idnv=2279470