ECLI:NL:RBZWB:2025:2557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
24/3229
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kindgebonden budget door Dienst Toeslagen na te late indiening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het kindgebonden budget. Eiseres heeft op 1 februari 2024 een aanvraag ingediend voor het kindgebonden budget over 2022, maar deze aanvraag is door de Dienst Toeslagen afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiseres stelt dat zij niet op de hoogte was van de regeling en dat zij daarom niet tijdig heeft aangevraagd. De Dienst Toeslagen heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen besluit was waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Eiseres heeft beroep ingesteld en stelt dat er sprake is van ongelijke behandeling, omdat anderen die recht hebben op zorg- of huurtoeslag automatisch het kindgebonden budget ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 behandeld en vastgesteld dat eiseres de aanvraag niet voor 1 september 2023 heeft ingediend, wat in strijd is met de wettelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen geen individuele informatieplicht heeft en dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het indienen van haar aanvraag. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de wettelijke termijn rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen kindgebonden budget en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3229 WETKB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

en

Dienst Toeslagen (voorheen: Belastingdienst/Toeslagen), verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).

Inleiding: feiten en procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor het kindgebonden budget.
2. Eiseres heeft een aanvraag, door de Dienst Toeslagen ontvangen op 1 februari 2024, ingediend waarin zij met terugwerkende kracht het kindgebonden budget aanvraagt over 2022. In de aanvraag maakt eiseres ook bezwaar tegen het feit dat zij de toeslag niet meer kan aanvragen. De Dienst Toeslagen heeft de aanvraag, met het besluit van 20 februari 2024, afgewezen. De Dienst Toeslagen heeft het in de aanvraag opgenomen bezwaar van eiseres als bezwaarschrift in behandeling genomen en dat, bij een ander besluit van 20 februari 2024, niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld.
2.1.
In beroep stelt eiseres dat haar ten onrechte verweten wordt dat zij niet tijdig het kindgebonden budget over 2022 heeft aangevraagd. Daartoe voert eiseres aan dat sprake is van een ongelijke behandeling, omdat burgers die recht hebben op zorgtoeslag of huurtoeslag wel automatisch kindgebonden budget krijgen als zij daar recht op hebben. Nu eiseres geen aanspraak maakt op huur- of zorgtoeslag, moet eiseres zelf kindgebonden budget aanvragen. Eiseres was niet van deze regeling op de hoogte en vindt dat zij daarover door de Dienst Toeslagen had moeten worden geïnformeerd. Daarnaast vindt eiseres dat de Dienst Toeslagen op grond van het gelijkheidsbeginsel het kindgebonden budget alsnog met terugwerkende kracht zou moeten uitbetalen. Eiseres wijst op de herstelactie kindgebonden budget in de periode 2013 tot 2020.
2.2.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De Dienst Toeslagen stelt dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard, nu bij het indienen van het bezwaar nog geen sprake was van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Voorts meent Dienst Toeslagen dat zij op goede gronden heeft geconcludeerd dat de aanvraag van eiseres moet worden afgewezen, nu eiseres de aanvraag niet uiterlijk 1 september 2023 heeft ingediend. Er is volgens de Dienst Toeslagen geen sprake van bijzondere omstandigheden die niet zijn meegenomen in de afweging van de wetgever, waardoor niet kan worden afgeweken van de wettelijke termijn. De situatie van eiseres is bovendien een andere dan waarop de herstelactie betrekking had.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en namens de Dienst Toeslagen [naam 1] en [naam 2].
2.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
3. Ter zitting is besproken dat eiseres het beroepschrift heeft ingediend en bij dat beroepschrift het besluit van de Dienst Toeslagen heeft gevoegd, waarin het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres heeft desgevraagd bevestigd dat zij heeft bedoeld het beroep te richten tegen de afwijzing van de aanvraag. Daarop zijn de in het beroepschrift opgenomen gronden ook gericht. Tegen die beslissing stond echter eerst bezwaar open. De rechtbank heeft partijen voorgehouden dat eiseres kan verzoeken om de bezwaarfase over te slaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft dit verzoek ter zitting gedaan. De Dienst Toeslagen heeft met dat verzoek ingestemd.
4. De rechtbank beoordeelt dus of de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres voor het kindgebonden budget over 2022 op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiseres, de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag terecht afgewezen?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de aanvraag op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) tot 1 september 2023 had kunnen indienen. Ook niet in geschil is dat eiseres de aanvraag niet voor die datum heeft ingediend.
6.1.
Eiseres voert aan dat zij het kindgebonden budget niet eerder heeft kunnen aanvragen, omdat zij niet van deze regeling op de hoogte was en daarop door de Dienst Toeslagen niet is gewezen. De rechtbank stelt vast dat voor de Dienst Toeslagen geen verplichting bestaat om iedereen die mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor tegemoetkomingen, individueel te informeren. Een dergelijke verplichting zou de Dienst Toeslagen ook niet kunnen nakomen, nu zij niet van iedereen over alle relevante gegevens beschikt. Het is dan ook aan eiseres om een aanvraag in te dienen. Dat eiseres de aanvraag niet tijdig heeft ingediend, behoort voor haar rekening en risico te komen.
6.2.
Dat, zoals eiseres heeft betoogd, burgers die recht hebben op zorg- of huurtoeslag wel automatisch het kindgebonden budget ontvangen als zij aan de eisen voldoen, leidt niet tot een ander oordeel. In die gevallen beschikt de Dienst Toeslag wel over de relevante gegevens voor de beoordeling van het recht. De wetgever heeft voor die gevallen geregeld dat die koppeling wordt gemaakt. [1]
7. Daarnaast stelt eiseres dat zij met terugwerkende kracht kindgebonden budget zou moeten ontvangen. Eiseres wijst daarbij op de herstelactie kindgebonden budget in de periode 2013 tot 2020. In de betreffende periode ontvingen burgers geen kindgebonden budget, terwijl zij daar wel recht op hadden. Bij de herstelactie kregen deze burgers met terugwerkende kracht alsnog kindgebonden budget. Eiseres meent dat zij daarom ook recht heeft op kindgebonden budget.
7.1.
Met de Dienst Toeslagen is de rechtbank van oordeel dat bij de herstelactie sprake was van een andere situatie dan die van eiseres. Bij de herstelactie ging het om de toekenning van het kindgebonden budget aan een specifieke groep burgers waarvan de op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb) gedane aanvraag niet eerder in behandeling was genomen, doordat het toenmalige geautomatiseerde systeem van de Dienst Toeslagen daarin niet voorzag. Bij eiseres was juist geen sprake van een lopende aanvraag.
8. De rechtbank constateert dat eiseres geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd naar aanleiding waarvan in haar specifieke situatie van de wettelijke bepalingen moet worden afgeweken. Een beroep op het evenredigheidsbeginsel, voor zover eiseres zich daarop beroept, slaagt om die reden niet.
9. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om kindgebonden budget over het jaar 2022 terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen kindgebonden budget krijgt. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 april 2025 gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:1, eerste lid, aanhef
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, (…)
Artikel 7:1a, eerste lid
In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
Artikel 7:1a, derde lid
Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.
Wet op het kindgebonden budget
Artikel 5, tweede lidDe ouder die
over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget, en
over het berekeningsjaar reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Dienst Toeslagen,
wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 15, eerste lid
Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Dienst Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.

Voetnoten

1.In artikel 5, tweede lid van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb).