ECLI:NL:RBZWB:2025:2583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
C/02/429714 / KG RK 24-83
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van arbiter in arbitrageprocedure over maatschap en VOF met betrekking tot teelt en verwerking van aardappelen en uien

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker heeft de wraking van verweerder, die als arbiter fungeerde in een lopende arbitrage, ingeroepen. De wraking is gebaseerd op het feit dat verweerder tijdens de arbitrage een vennootschap heeft opgericht met een van de partijen in de arbitrage, wat volgens verzoeker leidt tot gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van verweerder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de wraking gegrond is, omdat verweerder niet heeft gemeld dat hij een vennootschap had opgericht met de heer [persoon 1], wat een schijn van partijdigheid met zich meebracht. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de heer [de overledene], die op 5 april 2025 is overleden, niet als belanghebbende in de wrakingsprocedure kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan de zijde van verzoeker begroot op € 1.548,00 en verweerder veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 april 2025.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/429714 / KG RK 24-834
Beschikking van de voorzieningenrechter van 22 april 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1] , [gemeente] ,
verzoeker,
advocaat: mr. J.H. van der Weide,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaats 2] , [land] ,
verweerder,
advocaat: mr. W.M. Bijloo.
tevens is verschenen:
[persoon 1],
wonende te [plaats 3] , [gemeente] ,
advocaat: mr. O. Huisman.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 11 december 2024,
- de brief van mr. Huisman met 5 producties, ingekomen op 27 maart 2025,
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 1 april 2025,
- de e-mail van mr. Van der Weide met 3 producties d.d. 2 april 2025
- de mondelinge behandeling ter gelegenheid waarvan door partijen (en belanghebbende) pleitnota’s zijn overgelegd.
1.2.
Op 8 april 2025 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn partijen verschenen met hun advocaten. Tevens is verschenen de heer [persoon 1] met zijn advocaat mr. O. Huisman. Aan de voorzieningenrechter is medegedeeld dat de heer [de overledene] op 5 april 2025 is overleden.
1.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter met de aanwezigen besproken wie als belanghebbenden in de procedure zijn aan te merken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de heer [persoon 1] en wijlen de heer [de overledene] niet als belanghebbenden in deze wrakingsprocedure zijn aan te merken. De voorzieningenrechter overweegt dat de heer [verzoeker] , de wrakende partij, en de heer [verweerder] , de arbiter in kwestie, partij zijn in de wrakingsprocedure. Artikel 1035 Rv spreekt over ‘de meest gerede partij’, hetgeen doet vermoeden dat de wetgever de kring van belanghebbenden (mogelijk) ruimer acht dan slechts de initieel wrakende partij en de arbiter in kwestie, zodat ook een andere partij die daarbij belang heeft zelfstandig om wraking zou kunnen verzoeken. De gevoerde wrakingsprocedure is echter slechts aan de orde omdat de arbiter zich niet heeft teruggetrokken. De inzet van de wrakingsprocedure kan dus slechts wraking tot doel hebben. Met ‘meest gerede partij’ in artikel 1035 Rv maakt dus niet iedere partij in de arbitragegeding tot belanghebbende in de wrakingsprocedure, doch slechts diegene die de terugtrekking van de arbiter noodzakelijk vindt. Daarbij geldt ook een termijn waarbinnen een verzoek aan de voorzieningenrechter moet worden gedaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alleen diegene die (binnen de termijn) om een beslissing van de voorzieningenrechter verzoekt en de arbiter in kwestie deel uitmaken van de wrakingsprocedure. Hierbij heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen dat – zoals hierna zal worden overwogen – onderwerp van geschil is de mededeling van 13 november 2024 aan arbiter [verweerder] en de daarin vermelde gronden.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen of onderhavige wrakingsprocedure geschorst zou moeten worden vanwege het plotselinge overlijden van de heer [de overledene] . Omdat de voorzieningenrechter de heer [de overledene] niet als belanghebbende aanmerkt, ziet de voorzieningenrechter geen reden om de procedure te schorsen.
1.5.
De datum van de uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] enerzijds en wijlen [de overledene] en [persoon 1] anderzijds zijn verwikkeld in een juridisch conflict over een gezamenlijke maatschap en VOF, welke bedrijven zich bezighouden met de teelt van aardappelen en uien alsmede de verwerking en de verpakking daarvan.
2.2.
In de maatschapsovereenkomst en in de vennootschapsovereenkomst is een arbitraal beding opgenomen.
2.3.
Tussen [verzoeker] enerzijds en wijlen [de overledene] en [persoon 1] anderzijds is een arbitrageprocedure aanhangig. Zowel [verzoeker] als [persoon 1] hebben een arbiter aangewezen, te weten: ing. [persoon 3] respectievelijk [verweerder] . Deze twee arbiters hebben gezamenlijk mr. D.M.H.M. van Dijk aangewezen. Aan deze arbiters is op 1 augustus 2022 een opdracht verstrekt.
2.4.
Het scheidsgerecht heeft diverse vonnissen gewezen. Van het vonnis van 28 maart 2024 is door verzoeker bij het gerechtshof Den Bosch vernietiging gevorderd. Deze procedure loopt nog.
2.5.
Verzoeker heeft bij brief van 13 november 2024 een brief in de zin van artikel 1035 lid 1 Rv aan verweerder gezonden met kennisgeving van wrakingsgronden. Deze brief is in afschrift toegezonden aan de overige arbiters.
2.6.
Bij brief, gedateerd 26 november 2024 en ontvangen op 27 november 2024, heeft verweerder aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij niet in de wraking berust.

3.Het geschil

3.1.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om de door hem ingeroepen wraking van verweerder als arbiter gegrond te verklaren. Hij meent dat de gezamenlijke oprichting van [V.o.f.] (hierna: “ [V.o.f.] ”) door verweerder met de heer [persoon 1] grond is voor toewijzing van het verzoek. Verder wijst verzoeker nog op een achttal overige omstandigheden die onderbouwen dat er gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van verweerder als arbiter.
3.2.
Verweerder stelt dat alleen gronden die zich op 17 oktober 2024 of later aan verzoeker bekend zijn geworden van belang zijn. De overige omstandigheden waren verzoeker al eerder bekend en zijn buiten de termijn. Verweerder betwist deze omstandigheden. Verweerder betwist ook dat verzoeker pas op 17 oktober 2024 kennis heeft genomen van de samenwerking tussen [verweerder] en [persoon 1] . Verder is verweerder van mening dat de buitenlandse IBA Guidelines in dit geval onvoldoende relevant zijn. Verweerder wijst op de arbitragereglementen van de branche (aardappelen en uien) waarin deelnemen in [V.o.f.] geen omstandigheid is die als wrakingsgrond kan dienen. In de kern was verzoeker al eerder op de hoogte van de sportieve vriendschappelijke contacten tussen verweerder en de heer [persoon 1] . “Verjaarde” grondslagen voor wraking mogen niet via de achterdeur als grondslag dienen voor wraking. Verweerder benadrukt dat hij niet partijdig is, geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure en ook niet de indruk heeft gewekt partijdig te zijn. Verweerder vraagt om afwijzing van het verzoek.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Het geschil heeft een internationaal karakter omdat verweerder in [land] woont. De voorzieningenrechter beoordeelt daarom ambtshalve of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil en welk recht daarop van toepassing is.
4.2.
In zowel de maatschapsovereenkomst als de vennootschapsovereenkomst is een arbitraal beding opgenomen waaruit volgt dat arbitrage is overeengekomen in Nederland en naar Nederlands recht. Nu de plaats van arbitrage niet door partijen of het scheidsgerecht is bepaald geldt op grond van het bepaalde in artikel 1037 Rv lid 2 de plaats van de arbitrale uitspraak als plaats van arbitrage. In dit geval vermeldt het arbitraal tussenvonnis van 1 augustus 2022 [plaats 1] en [plaats 3] . Gelet daarop is de voorzieningenrechter bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
4.3.
Nederlands recht is van toepassing vanwege de rechtskeuze voor Nederlands recht in de vennootschaps- en maatschapsovereenkomst en de daaruit voortgekomen arbitrage-procedure naar Nederlands recht.
Het verzoek tot wraking
4.4.
In artikel 1035 Rv is, samengevat weergegeven, bepaald dat de partij die een arbiter wraakt, de wraking meedeelt aan de betrokken arbiter, de wederpartij(en) en, indien het scheidsgerecht uit meerdere arbiters bestaat, de mede-arbiters. Deze mededeling geschiedt schriftelijk onder opgave van redenen. Vervolgens kan de gewraakte arbiter zich (vrijwillig) terugtrekken. Indien de arbiter zich niet binnen twee weken na de dag van ontvangst van de kennisgeving van de wraking terugtrekt, wordt over de gegrondheid van de wraking, op verzoek van de meest gerede partij, door de voorzieningenrechter van de rechtbank beslist.
4.5.
Uit artikel 1033 Rv volgt dat een arbiter kan worden gewraakt als er gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid of onafhankelijkheid van een arbiter in de zin van dat artikel dient uitgangspunt te zijn dat een arbiter kan worden gewraakt indien er objectief – dat wil zeggen door de feiten en omstandigheden – gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt verder voorop dat het wrakingsverzoek moet worden beoordeeld op basis van de wrakingsgronden zoals kenbaar gemaakt in de brief van 13 november 2024. Hetgeen nadien in deze procedure meer of anders door verzoeker aan het verzoek tot wraking ten grondslag is gelegd, dient bij de beoordeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing te blijven (artikel 1035 Rv).
4.7.
De voorzieningenrechter onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de arbiter schade lijdt. Daarvan kan sprake zijn als uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de arbiter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.8.
Verzoeker heeft het verzoek tot wraking met name gegrond op de gezamenlijke oprichting op 1 oktober 2022 van de Belgische VOF met de naam [V.o.f.] door verweerder met [persoon 1] , waarvan hij kennis nam op 17 oktober 2024 bij onderzoek in het Belgische handelsregister. De oprichting van deze vennootschap heeft dus plaatsgevonden ten tijde van de arbitrage die een aanvang nam op 1 augustus 2022 met het verstrekken van de opdracht aan de arbiters.
4.9.
De voorzieningenrechter acht – gelet ook op de door verzoeker overgelegde producties 21, 22 en 23 – onvoldoende gemotiveerd weersproken dat verzoeker niet eerder dan op 17 oktober 2024 voor het eerst (via informatie uit het Belgische handelsregister) vernam dat verweerder samen met [persoon 1] in het bestuur van [V.o.f.] zat. Uit het enkele feit dat verzoeker al eerder op de hoogte was van de sportieve vriendschappelijke contacten tussen verweerder en [persoon 1] kan niet worden afgeleid dat hij ook op de hoogte had moeten zijn van hun activiteiten in het bestuur van [V.o.f.] .
Voor de notulen van de jaarvergadering van [V.o.f.] , waar verweerder naar verwijst, geldt hetzelfde.
Deze tekst, voor zover relevant, luidt als volgt: “(…)
a. Zaakvoerder van [persoon 1] heeft de vergadering op de hoogte gebracht van zijn voornemen om ontslag te nemen als zaakvoerder. De heer [persoon 1] stelt dat zijn broer en vennoot in zijn beroepsactiviteiten hem erop wijst dat het aanhouden van deze functie of opnemen van deze functie niet in overeenstemming is met hun gemaakte samenwerkingsverband.(…)” Hieruit blijkt slechts dat verzoeker ervan op de hoogte was dat [persoon 1] een bestuursfunctie had in [V.o.f.] , maar niet dat hij wist dat [persoon 1] samen met verweerder in dat bestuur zat.
Gelet op het vorenstaande stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder binnen de geldende wettelijke termijn is aangeschreven door verzoeker.
4.10.
Gesteld noch gebleken is dat verweerder partijdig is geweest. Beoordeeld dient te worden of een objectief te rechtvaardigen schijn van partijdigheid is ontstaan.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het feit dat verweerder met één van de partijen in de arbitrage tijdens de arbitrage een vennootschap heeft opgericht op zichzelf al een reden is om te vermoeden dat verweerder als arbiter zou kunnen worden gewraakt. Conform artikel 1034 lid 3 Rv had het op de weg van verweerder gelegen om daarvan schriftelijk mededeling te doen aan partijen en mede-arbiters. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder zelf op geen enkel moment melding heeft gemaakt van het oprichten van die vennootschap, hetgeen dus wel van hem verwacht mocht worden gezien zijn positie als arbiter op dat moment. Hij had zich moeten realiseren dat dit feit op zijn minst een schijn van partijdigheid met zich zou kunnen brengen. Door geen melding te maken van het aangaan van de samenwerking op zakelijk gebied met [persoon 1] heeft hij verzoeker de mogelijkheid ontnomen om te controleren wat die samenwerking inhield. Door het gebrek aan transparantie op dit punt acht de voorzieningenrechter sprake van objectief gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van verweerder als arbiter. In het midden kan dus blijven of [V.o.f.] slechts een ‘codificatie’ van de samenwerking was en er in de praktijk niets veranderde, zoals verweerder stelt. De voorzieningenrechter acht de wraking dan ook gegrond en zal het verzoek toewijzen.
Proceskosten
4.12.
Verweerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van verzoeker worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris 2 punten x tarief 614
€ 1.228,00
totaal € 1.548,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart de door verzoeker ingeroepen wraking van verweerder als arbiter van het ad hoc scheidsgerecht dat oordeelt in de lopende arbitrage tussen enerzijds verzoeker en anderszijds [persoon 1] en wijlen [de overledene] , op grond van de opdracht van 1 augustus 2022, gegrond;
5.2.
veroordeelt verweerder in de proceskosten, aan de zijde van verzoeker tot op heden begroot op € 1.548,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. van Noort en in het openbaar uitgesproken op
22 april 2025.