ECLI:NL:RBZWB:2025:2585

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
02-025579-23 en 02-256487-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak van twee straatroven. Veroordeling voor een afpersing en diefstal. Overschrijding redelijke termijn.

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025, zijn de feiten van twee straatroven en een afpersing aan de orde. De verdachte, geboren in 2006, werd beschuldigd van het samen met anderen plegen van geweldsdelicten. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 31 maart en 1 april 2025, met een sluiting op 15 april 2025. De tenlastelegging omvatte vier feiten, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest bij het afpersen van twee slachtoffers in Tilburg en het stelen van goederen van andere slachtoffers in Breda. De officier van justitie achtte alle feiten wettig en overtuigend bewezen, maar de verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de feiten 3 en 4, en sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen. Voor de feiten 1 en 2 werd de verdachte wel schuldig bevonden aan afpersing en diefstal, met een jeugddetentie van 45 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak, wat invloed had op de strafoplegging. De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, maar niet alle vorderingen werden toegewezen, afhankelijk van de bewezenverklaring van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-025579-23 en 02-256487-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 31 maart 2025 en
1 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld en de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 15 april 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 26 november 2022 in Tilburg samen met anderen [aangever 1] en [aangever 2] met geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van telefoons, bankpas en ID-kaart.
feit 2: op 26 november 2022 in Tilburg samen met anderen geld van [aangever 1] heeft gestolen door te pinnen met de bankpas van [aangever 1] .
feit 3: op 26 oktober 2022 in Breda samen met anderen [aangever 3] met geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een jas en een paar schoenen.
feit 4: op 27 oktober 2022 in Breda samen met anderen [aangever 4] en [aangever 5] met geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een jas, telefoons en een portemonnee.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle vier de feiten wettig en overtuigend bewezen. Een drietal berovingen door jongeren met een opvallend overeenkomende modus operandi, namelijk dat de slachtoffers steeds werden aangesproken en er een verwijt werd gemaakt aan een van hen dat deze iets over of tegen het nichtje van een van de verdachten zou hebben gezegd. Verdachte en de medeverdachten kenden elkaar en het bewijs tegen de medeverdachten versterkt ook het bewijs tegen verdachte.
Feiten 1 en 2:
De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangiftes en de zendmastgegevens van de plaats van de overval en de locatie van het pinnen. Ook zijn bij de doorzoeking van de woning van verdachte witte schoenen met een rood accent erop aangetroffen, zoals omschreven door de aangevers in hun aangiftes. Voorts is de pinpas en het ID-bewijs van [aangever 1] aangetroffen in de woning van [medeverdachte 1] .
Feit 3:
Ook dit feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en de camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte deel uitmaakt van de groep die [aangever 3] heeft overvallen. Ook is op camerabeelden te zien dat verdachte op het station Breda de vermoedelijk van [aangever 3] weggenomen schoenen aanneemt van [medeverdachte 1] , deze schoenen past en vervolgens weer teruggeeft aan [medeverdachte 1] .
Feit 4:
De officier van justitie acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Deze overval heeft een dag na en op korte afstand van de onder feit 3 genoemde beroving plaatsgevonden. Binnen twee dagen heeft een groep jongeren deze berovingen gepleegd. Mogelijk wel in wisselende samenstelling, maar verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren bij beide berovingen aanwezig en bij beide berovingen is sprake van dezelfde modus operandi: aangevers worden vastgepakt, daders verwijten aangever dat hij iets over of tegen het nichtje heeft gezegd en vervolgens worden goederen opgeëist.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2:
Verdachte ontkent betrokkenheid of hij doet een beroep op zijn zwijgrecht. Er is geen belastende verklaring ten aanzien van betrokkenheid van verdachte. De politie baseert de verdenking voor een groot deel op mastgegevens. Door de politie wordt gesteld dat het [telefoonnummer] op 26 november 2022 in gebruik was bij verdachte, maar dat is een veronderstelling. Dit nummer blijkt niet op naam van verdachte geregistreerd en is niet aangetroffen in de onder verdachte inbeslaggenomen telefoons. De verdediging stelt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Feit 3:
De verdediging voert aan dat door de rechter-commissaris tegen dit feit geen ernstige bezwaren zijn aangenomen. Het dossier is sindsdien niet wezenlijk veranderd. De politie meldt dat de telefoon van verdachte zich in de avonduren bevond binnen het zendbereik van basisstations te Breda. Hieruit blijkt niet dat hij enige bijdrage heeft geleverd aan het feit. Op basis van het dossier kan ten aanzien van verdachte vrijwel niets worden vastgesteld over zijn concrete rol ten tijde van de beroving. Dat hij later op het station schoenen heeft vastgepakt is niet relevant. Dat heeft plaatsgevonden na de beroving en draagt niets bij aan het bewijs van medeplegen. De verdediging verzoekt dan ook verdachte ten aanzien van dit feit vrij te spreken.
Feit 4:
Ook voor dit feit zijn geen ernstige bezwaren aangenomen door de rechter-commissaris en het dossier is niet wezenlijk veranderd. Er zijn gelijkenissen tussen dit feit en feit 3. Ook bij dit feit gaat het om een grotere groep en wordt gezegd ‘Wat heb je over mijn nichtje gezegd’. De signalementen die door de aangevers zijn gegeven zeggen weinig en daaruit volgt niet dat verdachte één van de daders was. Er zijn geen belastende verklaringen over de betrokkenheid van verdachte. Indien de rechtbank aanneemt dat verdachte bij de beroving aanwezig is geweest, dan is er geen bewijs dat verdachte ook daadwerkelijk een actieve bijdrage heeft geleverd aan de beroving. Ook ten aanzien van dit feit verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangevers [aangever 1] en [aangever 2] in de avond van 26 november 2022 in Tilburg zijn beroofd door drie personen. Deze personen hebben [aangever 1] en [aangever 2] door geweld en bedreiging met geweld gedwongen hun telefoons, een bankpas, een ID-kaart af te geven. Met deze bankpas en verkregen pincode is vervolgens door de daders tweemaal € 100,-- opgenomen bij een pinautomaat in de buurt. Het pinnen gebeurde door twee personen, terwijl de derde persoon achterbleef bij de twee aangevers en aldus fungeerde als bewaker.
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat deze derde persoon witte schoenen droeg met rode elementen. Dergelijke schoenen zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van verdachte. Uit de verklaring van [aangever 1] blijkt verder dat er rondom het tijdstip van het pinnen telefonisch contact is geweest tussen de twee pinners en de derde persoon. Uit het dossier blijkt dat voornoemde twee personen met de pinpas van [aangever 1] op 26 november 2022 tussen 22:33:52 uur en 22:36:22 uur zes transactiepogingen hebben ondernomen, waarvan er twee geslaagd zijn; namelijk om 22:34:14 uur en 22:35:29 uur werd steeds
€ 100,-- van de rekening van [aangever 1] opgenomen. Uit de zendmastgegevens blijkt dat er op 26 november 2022 om 22:36:11, 22:38:46 en 22:39:21 uur (kortdurend) telefonisch contact is geweest tussen de telefoonnummers van verdachte en [medeverdachte 4] , waarbij de telefoon van [medeverdachte 4] ten tijde van die contacten een zendmast aanstraalde in de nabijheid van de pinautomaat, en de telefoon van verdachte verbinding had met een zendmast nabij het Reeshofpark. Volgens de verklaring van [aangever 1] belde persoon 3 eerst de personen 1 en 2 op, waarna ongeveer één minuut later persoon 3 werd gebeld. Dit past bij de gevonden zendmastgegevens. Daarbij komt dat uit de beelden van de pinautomaat blijkt dat één van de pinners een zwarte Roof Boxer helm droeg. Deze helm is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 4] . De verdachte heeft tot en met de zitting gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Bovengenoemde feiten en omstandigheden vragen echter om een verklaring van de verdachte. De rechtbank zal het ontbreken daarvan daarom in het nadeel van verdachte uitleggen.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, brengen de rechtbank tot de conclusie dat verdachte betrokken is geweest bij de feiten 1 en 2 en dat hij als persoon 3 nauw en bewust heeft samengewerkt met de twee medeverdachten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Feit 3
Op basis van de aangifte van [aangever 3] stelt de rechtbank vast dat hij op 26 oktober 2022 aan de Claudius Prinsenlaan te Breda is beroofd. Door een jongen werd hij om zijn nek en schouder vastgepakt, gedwongen om mee te lopen en kwamen er meerdere personen om hem heen staan. [aangever 3] is door de jongen door wie hij werd vastgepakt ook nog drie keer met een vuist op zijn kaak geslagen en gedwongen om zijn jas en schoenen af te geven. Hierbij is aan [aangever 3] door de dader ook een mes getoond. Uit de aanvullende verklaring van [aangever 3] blijkt dat maar één persoon alle handelingen heeft verricht. De andere personen kwamen om hem heen staan en hebben verder, dan de dreiging dat er een groep om hem heen kwam staan, niets gedaan.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte de avond van de beroving in het centrum van Breda is geweest. Op de beelden van het NS-station in Breda is te zien dat verdachte enige tijd na de beroving op het station arriveert en samen met een groep jongens op de trein wacht. Een aantal van deze jongens is kort na de beroving rennend gezien in de nabijheid van de plek waar de beroving heeft plaatsgevonden. Dit is echter onvoldoende om vast te stellen dat verdachte bij deze beroving aanwezig is geweest, laat staan dat hij hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dat verdachte de schoenen van [aangever 3] later op het station in zijn handen heeft gehad, zegt ook niets over zijn eventuele bijdrage aan het ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing, zodat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 4
Op 27 oktober 2022 zijn [aangever 4] en [aangever 5] in het Valkenbergpark te Breda beroofd.
Uit hun aangiftes blijkt dat [aangever 4] achterop de fiets bij [aangever 5] zat. Zij reden door het Valkenbergpark richting station Breda toen [aangever 4] een arm om zijn nek kreeg geslagen. De jongen die dat deed zei dat hij moest blijven staan en dat hij zijn jas en telefoon moest afgeven anders zou hij hem neersteken. Uit zijn linkerbroekzak werd de portemonnee van [aangever 4] weggenomen en hij kreeg een klap tegen zijn hoofd. Toen [aangever 5] merkte dat [aangever 4] van zijn fiets afging, stonden er opeens drie jongens bij hem. Hij werd door één van de jongens met de vuist op zijn kaak geslagen. De jongens eisten om zijn telefoon en de inlogcode. Die heeft hij afgegeven.
Ook ten aanzien van dit feit kan de rechtbank op basis van het voorhanden zijnde dossier niet vaststellen dat verdachte onderdeel uitmaakte van de groep die betrokkenheid heeft gehad bij de beroving, laat staan dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde feit. Het dossier bevat veel losse eindjes. Zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij is vastgepakt door een vrouw in het Valkenbergpark, omdat zij dacht dat hij betrokkenheid had bij de beroving, maar deze vrouw is door de politie niet gehoord als getuige. Daarnaast beslaan de in het dossier opgenomen zendmastgegevens een groot deel van het centrum van Breda, waaronder het terrein van de kermis, en kunnen deze gegevens niet specifiek aan de locatie van de beroving in het Valkenbergpark worden gekoppeld. Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 november 2022 te [woonplaats] , op of aan de openbare weg (het Reeshofpark), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] en [aangever 2] heeft
gedwongen tot de afgifte van telefoons en een bankpas en een ID-kaart,
die aan die [aangever 1] en/of [aangever 2] toebehoorden door
- met scooters de weg van die [aangever 1] en [aangever 2] te blokkeren en te zeggen dat die [aangever 1] en [aangever 2] op de grond moesten zitten en
- die [aangever 1] en [aangever 2] de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat wanneer zij op zouden staan en weg zouden rennen en als ze de politie zouden bellen dat ze hen dan in elkaar zouden slaan, en
- die [aangever 1] en [aangever 2] de woorden toe te voegen: "Je moet je spullen inleveren, anders sla ik je dood” en “Dit tegen niemand doorvertellen, anders zoeken we je op. We weten waar je woont. Dan pakken we jou en je familie en laten we je verdrinken”, en
- tegen die [aangever 1] en [aangever 2] te zeggen/roepen dat zij hun spullen uit hun zakken moesten halen en hun telefoons moesten afgeven en
- tegen die [aangever 1] en [aangever 2] te zeggen/roepen dat zij de (toegangs)codes van hun telefoons moesten afgeven en
- die [aangever 2] te dwingen het wachtwoord van de iCloud van zijn telefoon in te voeren en meermalen, tegen het achterhoofd van die [aangever 2] te slaan en daarbij de woorden toe te voegen: "Als je het nu niet doet, dan gebeurt er iets" en "Als je nu niet je wachtwoord van je iCloud weet, dan schiet ik je dood" en daarbij een metalen voorwerp tegen het hoofd
van die [aangever 2] te houden, en
- ( vervolgens) die telefoons te resetten naar fabrieksinstellingen en
- die [aangever 1] de woorden toe te voegen – zakelijke weergegeven - dat hij de pincode van zijn pinpas moest afgeven en hoeveel geld er op de rekening van die [aangever 1] stond en dat er nog meer geld op zijn rekening stond en als hij zou liegen hij die [aangever 1] zou slaan en
- die [aangever 2] te fouilleren en die [aangever 2] bij zijn arm vast te pakken en richting een pad op te duwen;
2
op 26 november 2022 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag (200 euro), dat aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen bankpas met bijbehorende pincode;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen jeugddetentie op te leggen en een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De reden dat de officier van justitie een proeftijd van één jaar vordert, is de ernstige overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, verzoekt de verdediging de rechtbank bij het bepalen van de straf onder meer rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken. Ook verzoekt de verdediging rekening te houden met het feit dat verdachte al twee jaar onder toezicht staat van de jeugdreclassering, inclusief een periode van elektronische monitoring, en zich houdt aan de schorsingsvoorwaarden. De verdediging verzoekt bij een strafoplegging aan te sluiten bij het advies van de Raad en de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een afpersing en diefstal. Uit de aangiften blijkt dat de slachtoffers erg bang zijn geweest en uit angst besloten hebben om mee te werken met de verdachten. Zij moesten op de grond zitten, ze zijn bedreigd en er is geweld gebruikt om te zorgen dat zij hun spullen zouden afgeven. Met de pinpas van een van de aangevers is vervolgens gepind, terwijl een van de medeverdachten bij de aangevers bleef als bewaker. Verdachte heeft met zijn handelen op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en de eigendommen van een ander. Verdachte heeft angst en verdriet veroorzaakt bij de slachtoffers en kennelijk alleen aan zijn eigen financieel gewin gedacht. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten doorgaans nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers met zich brengen. Ook in het algemeen maken dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij op
29 november 2021 is veroordeeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de rapportage van de Raad en de mondelinge toelichting daarop ter zitting. De Raad merkt op dat er momenteel geen al te grote zorgen zijn over verdachte. Het gezin van verdachte functioneert zonder grote problemen, verdachte volgt een opleiding en hij heeft een bijbaantje. Ook volgt verdachte behandeling bij [begeleiding] . Hij is hiervoor niet intrinsiek gemotiveerd en gaat hier enkel naartoe omdat het verplicht is.
De Raad constateert dat het oude feiten zijn waar verdachte van wordt verdacht, namelijk uit 2022. Het lange wachten op de inhoudelijke behandeling heeft een nadelig effect op de gemoedstoestand van verdachte gehad. Verdachte is inmiddels volwassen en ook niet meer de jongen die hij was ten tijde van de delicten. De Raad vraagt bij het bepalen van de straf rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak.
Indien de rechtbank verdachte schuldig bevindt aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht, dan adviseert de Raad, gelet op de ernst van de feiten, een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en een onvoorwaardelijke werkstraf. De Raad adviseert daarbij, naast de algemene voorwaarde dat hij geen nieuw strafbare feiten mag plegen, de bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
- zich niet onttrekt aan de behandeling bij [begeleiding] of soortgelijke organisatie.
- zich niet onttrekt aan dagbesteding in de vorm van school en/of werk.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting naar voren gebracht dat er weinig zicht kan worden verkregen op verdachte. Hij geeft aan dat hij zichzelf wil bewijzen. De jeugdreclassering mag van verdachte geen contact opnemen met school, maar heeft onlangs toch nog één keer (met toestemming van verdachte) contact gehad met school. In het begin van dit schooljaar ging het niet goed op school met verdachte, maar inmiddels is er sprake van een verbetering en loopt verdachte ook stage.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop dat verdachte op 6 maart 2023 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 29 april 2025 uitspraak. Hoewel het een groot onderzoek betreft met meerdere verdachten en feiten, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf het eerste bevel tot inverzekeringstelling, met ruim negen maanden. Zij zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat voor een straatroof (vanaf) 60 uur werkstraf of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd.
Nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie zal zij, alles afwegende en rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 15 dagen opleggen, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Dit betekent dat verdachte niet terug naar de jeugdgevangenis hoeft. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van dertig dagen opleggen, met een proeftijd van één jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 340,45 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Mobiele telefoon € 299,--
  • Vervanging ID-kaart € 36,95
  • Vervanging pinpas € 4,50
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Wel zal de rechtbank rekening houden met de dagwaarde van de telefoon en acht in dat kader een bedrag van € 199,-- toewijsbaar.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 240,45 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.
Benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 387,25 (materiële schade) voor feit 3.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Benadeelde partij [aangever 5]
De benadeelde partij [aangever 5] vordert een schadevergoeding van € 1.223,95 voor feit 4, waarvan € 623,95 aan materiële schade en € 600,-- aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Benadeelde partij [aangever 4]
De benadeelde partij [aangever 4] vordert een schadevergoeding van € 700,- (immateriële schade) voor feit 4.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd hem niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 75 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 29 november 2021. De vordering tot tenuitvoerlegging had binnen drie maanden na het verlopen van de proeftijd moeten worden ingediend, wat niet is gebeurd, aldus de officier van justitie.
De raadsman verzoekt eveneens de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf nu de proeftijd al ruim anderhalf jaar geleden is verstreken.
Mede gelet op het ter zitting door de officier van justitie ingenomen standpunt, zal de rechtbank hem niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 november 2021 voorwaardelijk opgelegde straf.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 45 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich niet onttrekt aan de behandeling bij [begeleiding] of soortgelijke organisatie.
* zich niet onttrekt aan dagbesteding in de vorm van school en/of werk.
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [woonplaats] , op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen
[aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 240,45 (zegge: tweehonderdenveertig euro en vijfenveertig eurocent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] (feit 1), € 240,45 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 3]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[aangever 5]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 5] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[aangever 4]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 4] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02/256487-20.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Pellikaan, voorzitter, mr. E.J. Govaers en
mr. W. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal en
I.H.E. van Diepen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 april 2025.
Mr. Pellikaan en mr. Govaers en de griffier Rozendaal zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.