ECLI:NL:RBZWB:2025:2586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
02-026897-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak van een straatroof. Veroordeling voor een afpersing en diefstal. Overschrijding redelijke termijn.

Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van afpersing en diefstal. De zaak werd inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 9 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de afpersing en diefstal van twee slachtoffers op 26 november 2022 in [woonplaats]. De verdachte en medeverdachten hebben de slachtoffers met geweld en bedreiging gedwongen tot afgifte van telefoons en een bankpas. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van aangiften, zendmastgegevens en camerabeelden. De verdachte werd echter vrijgesproken van een derde feit, waarbij hij werd beschuldigd van betrokkenheid bij een andere beroving op 26 oktober 2022, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

De rechtbank legde een jeugddetentie op van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan 9 maanden was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn jeugdige leeftijd en de omstandigheden, niet terug naar de jeugdgevangenis hoefde. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [aangever 1] voor materiële schade, terwijl de vordering van [aangever 3] werd afgewezen omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-026897-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2006 te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. A. Huseinovic, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 15 april 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 26 november 2022 in [woonplaats] samen met anderen [aangever 1] en [aangever 2] met geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van telefoons, bankpas en ID-kaart.
feit 2: op 26 november 2022 in [woonplaats] samen met anderen geld van [aangever 1] heeft gestolen door te pinnen met de bankpas van [aangever 1] .
feit 3: op 26 oktober 2022 in Breda samen met anderen [aangever 3] met geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een jas en een paar schoenen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen. Een drietal berovingen door jongeren met een opvallend overeenkomende modus operandi, namelijk dat de slachtoffers steeds werden aangesproken en er een verwijt werd gemaakt aan het slachtoffer dat deze iets over of tegen een nichtje van een van de verdachten zou hebben gezegd. Verdachte en de medeverdachten kenden elkaar en het bewijs tegen de medeverdachten versterkt ook het bewijs tegen verdachte.
Feiten 1 en 2:
De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangiften en de zendmastgegevens van de plaats van de overval en de locatie van het pinnen. Ook is bij de doorzoeking van de woning van verdachte een zwarte Roof Boxer helm aangetroffen, zoals te zien is op de beelden van de pinautomaat.
Feit 3:
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en de camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte deel uitmaakt van de groep die [aangever 3] heeft overvallen. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat verdachte degene is geweest die op het station de gestolen jas van [aangever 3] onder zijn eigen jas aan had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 probeert het Openbaar Ministerie op een onjuiste manier feiten aan elkaar te knopen. De zendmastgegevens waaruit volgens de officier van justitie de betrokkenheid van verdachte zou blijken, zeggen niets over de exacte locatie van verdachte. Verdachte zou ook herkend worden aan zijn helm. Deze helm wordt door veel jongeren gebruikt omdat het een populaire helm is, dus ook dat gegeven zegt niets over de betrokkenheid van verdachte bij de feiten. Daarnaast ontbreekt enige vorm van directe herkenning zodat ook dit niet kan dienen als bewijs. Ten aanzien van feit 3 merkt de verdediging op dat de aangever verklaart dat één persoon alles deed, van het pakken bij de nek tot het tonen van het mes. Het signalement van die persoon sluit niet aan bij verdachte. Aangever verklaart verder dat anderen eromheen stonden en toekeken, maar hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de beroving. Daarbij komt dat verdachte enige betrokkenheid bij dit feit ontkent. Verdachte dient van alle feiten te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangevers [aangever 1] en [aangever 2] in de avond van 26 november 2022 in [woonplaats] zijn beroofd door drie personen. Deze personen hebben [aangever 1] en [aangever 2] door geweld en bedreiging met geweld gedwongen hun telefoons, een bankpas en een ID-kaart af te geven. Met deze bankpas is vervolgens door de daders tweemaal € 100,-- opgenomen bij een pinautomaat in de buurt. Het pinnen gebeurde door twee personen, terwijl de derde persoon achterbleef bij de twee aangevers en aldus fungeerde als bewaker. Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat deze derde persoon witte schoenen droeg met rode elementen. Dergelijke schoenen zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] . Uit de verklaring van [aangever 1] blijkt verder dat er rondom het tijdstip van het pinnen telefonisch contact is geweest tussen de pinners en de derde persoon. Uit het dossier blijkt dat voornoemde twee personen met de pinpas van [aangever 1] op 26 november 2022 tussen 22:33:52 uur en 22:36:22 uur zes transactiepogingen hebben ondernomen, waarvan er twee geslaagd zijn; namelijk om 22:34:14 uur en 22:35:29 uur werd steeds € 100,-- van de rekening van [aangever 1] opgenomen. Uit de zendmastgegevens blijkt dat er op 26 november 2022 om 22:36:11, 22:38:46 en 22:39:21 uur (kortdurend) telefonisch contact is geweest tussen de telefoonnummers van verdachte en [medeverdachte 2] , waarbij de telefoon van verdachte ten tijde van die contacten een zendmast aanstraalde in de nabijheid van de pinautomaat, en de telefoon van [medeverdachte 2] verbinding had met een zendmast nabij het Reeshofpark. Volgens de verklaring van [aangever 1] belde persoon 3 eerst persoon 1 en 2 op, waarna ongeveer één minuut later persoon 3 werd gebeld. Dit past bij de gevonden zendmastgegevens. Daarbij komt dat uit de beelden van de pinautomaat blijkt dat één van de pinners een zwarte Roof Boxer helm droeg. Deze helm is aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van verdachte. Bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd brengen de rechtbank tot de conclusie dat verdachte betrokken is geweest bij de feiten 1 en 2 en dat hij als één van de personen die is gaan pinnen nauw en bewust heeft samengewerkt met de twee medeverdachten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Feit 3
Op basis van de aangifte van [aangever 3] stelt de rechtbank vast dat hij op 26 oktober 2022 aan de Claudius Prinsenlaan te Breda is beroofd. Door een jongen werd hij om zijn nek en schouder vastgepakt, gedwongen om mee te lopen en kwamen er meerdere personen om hem heen staan. [aangever 3] is door de jongen door wie hij werd vastgepakt ook nog drie keer met een vuist op zijn kaak geslagen en gedwongen om zijn jas en schoenen af te geven. Hierbij is aan [aangever 3] door de dader ook een mes getoond. Uit de aanvullende verklaring van [aangever 3] blijkt dat maar één persoon alle handelingen heeft verricht. De andere personen kwamen om hem heen staan en hebben verder, dan de dreiging dat er een groep om hem heen kwam staan, niets gedaan.
Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte de avond van de beroving aanwezig is geweest op de kermis in Breda. Op de beelden van het NS-station in Breda is te zien dat verdachte enige tijd na de beroving op het station arriveert en samen met een groep jongens op de trein wacht. Een aantal van deze jongens is kort na de beroving rennend gezien in de nabijheid van de plek waar de beroving heeft plaatsgevonden. Dit is echter onvoldoende om vast te stellen dat verdachte bij deze beroving aanwezig is geweest, laat staan dat hij hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Ook in geval verdachte nadien de jas van [aangever 3] in handen heeft gehad, zegt dat nog niets over zijn eventuele bijdrage aan het ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde heling. De rechtbank zal verdachte dan zowel van het primair als subsidiair onder feit 3 ten laste gelegde feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 26 november 2022 te [woonplaats] , op of aan de openbare weg (het
Reeshofpark), tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft
gedwongen tot de afgifte van
telefoons en een bankpas en een ID-kaart,
die aan die [aangever 1] en/of [aangever 2]
toebehoorden door
- met scooters de weg van die [aangever 1] en [aangever 2] te blokkeren en te zeggen dat die [aangever 1] en [aangever 2] op de grond moesten zitten en
- die [aangever 1] en [aangever 2] de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven -
-dat wanneer zij op zouden staan en weg zouden rennen en als ze de politie
zouden bellen dat ze hen dan in elkaar zouden slaan en
- die [aangever 1] en [aangever 2] de woorden toe te voegen: "Je moet je spullen
inleveren, anders sla ik je dood” en “Dit tegen niemand doorvertellen, anders
zoeken we je op. We weten waar je woont. Dan pakken we jou en je familie en laten we je verdrinken” en
- tegen die [aangever 1] en [aangever 2] te zeggen/roepen dat zij hun spullen uit hun
zakken moesten halen en hun telefoons moesten afgeven en
- tegen die [aangever 1] en [aangever 2] te zeggen/roepen dat zij de (toegangs)codes
van hun telefoons moesten afgeven en
- die [aangever 2] te dwingen het wachtwoord van de iCloud van zijn telefoon in te
voeren en meermalen, tegen het achterhoofd van die
[aangever 2] te slaan en daarbij de woorden toe te voegen: "Als je het nu
niet doet, dan gebeurt er iets" en "Als je nu niet je wachtwoord van je iCloud
weet, dan schiet ik je dood" en daarbij een metalen voorwerp tegen het hoofd
van die [aangever 2] te houden en
- ( vervolgens) die telefoons te resetten naar fabrieksinstellingen en
- die [aangever 1] de woorden toe te voegen - zakelijke weergegeven - dat hij de
pincode van zijn pinpas moest afgeven en hoeveel geld er op de rekening van die [aangever 1] stond en dat er nog meer geld op zijn rekening stond en als hij zou liegen hij die [aangever 1] zou slaan en
- die [aangever 2] te fouilleren en die [aangever 2] bij zijn arm vast te pakken en richting
een pad op te duwen;
Feit 2
op 26 november 2022 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag (200 euro), dat aan [aangever 1] , toebehoorde heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te
weten een gestolen bankpas met bijbehorende pincode;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een werkstraf op te leggen van 120 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie een voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte op te leggen van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, verzoekt de verdediging de rechtbank bij het bepalen van de straf onder meer rekening te houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken. Ook verzoekt de verdediging rekening te houden met het feit dat verdachte al twee jaar onder toezicht staat van de jeugdreclassering en zich houdt aan de schorsingsvoorwaarden. De verdediging is van mening dat verdachte door het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie overvraagd zal worden. Hij heeft de zorg voor zijn zieke moeder en hij werkt hard aan zijn toekomst. Dat mag niet worden doorkruist door de voorgestelde afdoeningsmodaliteit. De verdediging verzoekt bij een strafoplegging aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad met een proeftijd van twee jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een afpersing en diefstal. Uit de aangiftes blijkt dat de slachtoffers erg bang zijn geweest en uit angst besloten hebben om mee te werken met de verdachten. Zij moesten op de grond zitten, ze zijn bedreigd en er is geweld gebruikt om te zorgen dat zij hun spullen zouden afgeven. Met de pinpas van één van de aangevers is vervolgens gepind, terwijl één van de medeverdachten bij de aangevers bleef als bewaker. Verdachte heeft met zijn handelen op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en de eigendommen van een ander. Verdachte heeft angst en verdriet veroorzaakt bij de slachtoffers en kennelijk alleen aan zijn eigen financieel gewin gedacht. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten doorgaans nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers met zich brengen. Ook in het algemeen maken dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is verdachte eind november 2024 veroordeeld door de Meervoudige Kamer van deze rechtbank voor een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994, waardoor artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de mondelinge toelichting daarop ter zitting. De Raad merkt op dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt op het gebied van school en vrijetijdsbesteding. Ook is er, sinds de betrokkenheid van de jeugdreclassering, geen sprake meer geweest van agressiviteit. Het recidiverisico wordt dan ook beoordeeld op “heel laag”. Wel ziet de Raad dat verdachte de schuld van dingen buiten zichzelf wil leggen en onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen handelingen. Dit heeft er wel voor gezorgd dat hij sinds zijn schorsing in 2022 toch nog in contact is geweest met instanties als de leerplichtambtenaar en justitie. Bemoeienis van de jeugdreclassering blijft noodzakelijk om te zorgen dat verdachte de positieve vooruitgang op de verschillende leefgebieden kan vasthouden. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur. De Raad adviseert daarbij, naast de algemene voorwaarde dat verdachte geen nieuw strafbare feiten mag plegen, de bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant te [woonplaats] te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal
melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding in de vorm van passend onderwijs, stage of werk;
- meewerkt aan de hulpverlening die door de jeugdreclassering nodig wordt geacht.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop dat verdachte op 8 maart 2023 in verzekering is gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank doet op 29 april 2025 uitspraak. Hoewel het een groot onderzoek betreft met meerdere verdachten en feiten, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, gerekend vanaf het eerste bevel tot inverzekeringstelling, met ruim 9 maanden. Zij zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat voor een straatroof (vanaf) 60 uur werkstraf of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd.
Nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie zal zij, alles afwegende en rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Wetboek van Strafrecht, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen van 3 dagen met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Dit betekent dat verdachte niet terug naar de jeugdgevangenis hoeft. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte opleggen voor de duur van 30 dagen met de proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 340,45 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Ook wordt gevorderd de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Mobiele telefoon € 299,--
  • Vervanging ID-kaart € 36,95
  • Vervanging pinpas € 4,50
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Wel zal de rechtbank rekening houden met de dagwaarde van de telefoon en acht in dat kader een bedrag van € 199,-- toewijsbaar.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 240,45 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover de bedragen door de mededader(s) is betaald, en andersom.
Benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 387,25 (materiële schade) voor feit 3.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan beslagene, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
* meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding in de vorm van
passend onderwijs, stage of werk;
* meewerkt aan de hulpverlening die door de jeugdreclassering nodig wordt
geacht;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [woonplaats] , op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Van rechtswege geldende voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
- gelast de teruggave aan beslagene van het inbeslaggenomen geldbedrag, ten bedrage van
€ 687,75.
Benadeelde partijen
[aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 240,45 (zegge: tweehonderdenveertig euro en vijfenveertig eurocent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [aangever 1] (feit 1), € 240,45 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 3]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Pellikaan, voorzitter, mr. E.J. Govaers en
mr. W. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen en
R. Rozendaal, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 april 2025.
Mr. Pellikaan en mr. Govaers en griffier Rozendaal zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.