ECLI:NL:RBZWB:2025:2588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
02-338449-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van twee straatroven in jeugdstrafrechtzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025, stond een verdachte terecht voor twee straatroven die plaatsvonden in Breda. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 31 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. El Bellaj. De tenlastelegging omvatte twee feiten van afpersing, waarbij de verdachte samen met anderen op verschillende data goederen van twee aangevers heeft afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de modus operandi van de berovingen overeenkwam, maar dat er geen bewijs was dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de afpersingen. De verklaringen van de aangevers en de camerabeelden waren niet voldoende om de betrokkenheid van de verdachte te bewijzen. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van beide feiten en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-338449-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [plaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 31 maart 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 15 april 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 26 oktober 2022 in Breda samen met anderen een jas en een paar schoenen heeft afgeperst van [aangever 1] , subsidiair de heling van deze goederen,
feit 2: op 27 oktober 2022 in Breda samen met anderen een jas, twee telefoons en een portemonnee heeft afgeperst van [aangever 2] en/of [aangever 3] , subsidiair de heling van deze goederen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De berovingen hebben een opvallend overeenkomende modus operandi, namelijk dat de slachtoffers steeds werden aangesproken en een verwijt werd gemaakt aan een van hen dat deze iets over of tegen een nichtje van een van de verdachten zou hebben gezegd. Het bewijs tegen de medeverdachten versterkt ook het bewijs tegen verdachte.
Feit 1:
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde straatroof wettig en overtuigend
bewezen op grond van de aangifte en de camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte deel uitmaakt van de groep die [aangever 1] heeft beroofd. Op de camerabeelden van de Spoorlaan te [woonplaats] is te zien dat verdachte staat te kijken als [medeverdachte 1] de schoenen die hij eerder heeft weggelegd in de bosjes weer uit de bosjes haalt. De verklaring van verdachte dat hij niets van de beroving heeft meegekregen, vindt de officier van justitie dan ook ongeloofwaardig.
Feit 2:
De officier van justitie acht ook ten aanzien van dit feit het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Deze straatroof heeft een dag na en op korte afstand van de onder feit 1 genoemde beroving plaatsgevonden. Binnen twee dagen heeft een groep jongeren deze berovingen gepleegd. Mogelijk wel in een wisselende samenstelling, maar verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren bij beide berovingen aanwezig en bij beide berovingen is sprake van dezelfde modus operandi: aangevers worden vastgepakt, daders verwijten aangever dat hij iets over of tegen het nichtje heeft gezegd en vervolgens worden goederen opgeëist.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte. Hij is op beide dagen wel in Breda naar de kermis geweest met vrienden. Op de terugweg naar het station in Breda is hij andere jongens uit [woonplaats] tegengekomen. Zij moesten dezelfde trein naar [woonplaats] hebben. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte geweld heeft toegepast en/of bedreigingen heeft geuit jegens aangevers. Verdachte kan niet als medepleger worden aangemerkt, nu hij geen wezenlijke bijdrage aan de afpersing heeft geleverd. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde feiten 1 en 2.
Ook van de subsidiair onder feit 1 en 2 tenlastegelegde heling verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken. Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte (een van) de gestolen goederen heeft verworven, voorhanden heeft gehad of overgedragen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Op basis van de aangifte van [aangever 1] stelt de rechtbank vast dat hij op 26 oktober 2022 aan de Claudius Prinsenlaan te Breda is beroofd. Door een jongen werd hij om zijn nek en schouder vastgepakt, gedwongen om mee te lopen en kwamen er meerdere personen om hem heen staan. [aangever 1] is door de jongen door wie hij werd vastgepakt ook nog drie keer met een vuist op zijn kaak geslagen en gedwongen om zijn jas en schoenen af te geven. Hierbij is aan [aangever 1] door de dader ook een mes getoond. Uit de aanvullende verklaring van [aangever 1] blijkt dat maar één persoon alle handelingen heeft verricht. De andere personen kwamen om hem heen staan en hebben verder, dan de dreiging dat er een groep om hem heen kwam staan, niks gedaan.
Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte de avond van de beroving aanwezig is geweest op de kermis in Breda. Op de beelden van het NS-station in Breda is te zien dat verdachte enige tijd na de beroving op het station arriveert en samen met een groep jongens op de trein wacht. Een aantal van deze jongens is kort na de beroving rennend gezien in de nabijheid van de plek waar de beroving heeft plaatsgevonden. Dit is echter onvoldoende om vast te stellen dat verdachte bij deze beroving betrokken is geweest, laat staan dat hij hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing, zodat hij van dit primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzet- dan wel schuldheling. De rechtbank zal hem hiervan dan ook eveneens vrijspreken.
Feit 2:
Op 27 oktober 2022 zijn [aangever 2] en [aangever 3] in het Valkenbergpark te Breda beroofd. Uit hun aangiftes blijkt dat [aangever 2] achterop de fiets bij [aangever 3] zat. Zij reden door het Valkenbergpark richting station Breda toen [aangever 2] een arm om zijn nek kreeg geslagen. De jongen die dat deed zei dat hij moest blijven staan en dat hij zijn jas en telefoon moest afgeven anders zou hij hem neersteken. Uit zijn linkerbroekzak werd de portemonnee van [aangever 2] weggenomen en ook kreeg hij een klap tegen zijn hoofd.
Toen [aangever 3] merkte dat [aangever 2] van zijn fiets afging, stonden er opeens drie jongens bij hem. Hij werd door één van de jongens met de vuist op zijn kaak geslagen. De jongens vroegen om zijn telefoon en die heeft hij afgegeven samen met zijn inlogcode.
Ook ten aanzien van dit feit kan de rechtbank op basis van het voorhanden zijnde dossier niet vaststellen dat verdachte onderdeel uitmaakte van de groep die betrokkenheid heeft gehad bij de beroving, laat staan dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde feit. Het dossier bevat veel losse eindjes. Zo blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij is vastgepakt door een vrouw in het Valkenbergpark omdat zij dacht dat hij betrokkenheid had bij de beroving, maar deze vrouw is door de politie niet als getuige gehoord. Daarnaast beslaan de in het dossier opgenomen zendmastgegevens een groot deel van het centrum van Breda, waaronder het terrein van de kermis, en kunnen deze gegevens niet specifiek aan de locatie van de beroving in het Valkenbergpark worden gekoppeld. Ook ten aanzien van dit primair ten laste gelegde feit is de rechtbank daarom van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzet- dan wel schuldhelding. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook eveneens vrijspreken.

5.De benadeelde partij

Benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 387,25 (materiële schade) voor feit 1.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 1.223,95 voor feit 2, waarvan € 623,95 aan materiële schade en € 600,-- aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 700,- (immateriële schade) voor feit 2.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
[aangever 1]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[aangever 2]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[aangever 2]
- verklaart de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Toekoen, voorzitter, mr. E.J. Govaers en mr. M. Pellikaan, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal en I.H.E. van Diepen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 april 2025.
Mr. Pellikaan en mr. Govaers en de griffier Rozendaal zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.