ECLI:NL:RBZWB:2025:2594

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
C/02/432481 / JE RK 25-372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Zuijdweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 15 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een zitting met gesloten deuren, waarbij de gezinsvoogdijinstantie (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De pleegouders, de moeder en de vader van de minderjarige waren niet aanwezig, ondanks dat zij correct waren opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij pleegouders verblijft en dat er zorgen zijn over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en de draagkracht van de pleegouders. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een jaar, wat de kinderrechter heeft toegewezen. De kinderrechter heeft daarbij benadrukt dat de ontwikkeling van de minderjarige nog niet is gewaarborgd en dat er verdere hulpverlening noodzakelijk is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 29 april 2026.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/432481 / JE RK 25-372
Datum uitspraak: 15 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een onbekende woon- of verblijfplaats,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] ,
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 5 februari 2025, ontvangen op 28 februari 2025;
  • het e-mailbericht van de pleegouders van 14 april 2025, ontvangen op 14 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
De pleegouders zijn - met bericht van verhindering - niet verschenen. Ook zijn de vader en de moeder niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 29 april 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor
de duur van twaalf maanden, met ingang van 29 april 2020 en tot 29 april 2021. Bij die
beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor
pleegzorg verleend, met ingang van 29 april 2020 en tot 29 april 2021.
2.2.
Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 18 april 2024 met ingang van 29 april 2024 en tot 29 april 2025.
2.3.
Op grond van laatstgenoemde beschikking verblijft [minderjarige] bij de pleegouders.
2.4.
Bij beschikking van 22 augustus 2024 heeft de rechtbank het gezag van de vader over de [minderjarige] beëindigd en heeft de rechtbank bepaalt dat het gezag over de [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het op dit moment wat minder goed gaat met [minderjarige] . Het onderzoek van de GezinsManager (wat is overgenomen van [jeugdhulp] ) is inmiddels afgerond. Hieruit is naar voren gekomen dat [minderjarige] beter speciaal onderwijs kan gaan volgen. [minderjarige] vertoont namelijk wisselend gedrag op school. Hij valt regelmatig terug in oud gedrag en het is onduidelijk waar dat vandaan komt. [minderjarige] krijgt één op één begeleiding op school. Dit verloopt goed, maar op het moment dat [ggz] niet aanwezig is op school is er sprake van een schommeling in zijn gedrag. Op 8 mei 2025 heeft de GI hierover een gesprek met school. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat er ingezet moet worden op Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) in de thuissituatie van de pleegouders. De draagkracht van de pleegouders is laag en bezien moet worden of met behulp van dit intensieve traject de draagkracht kan worden verhoogd. De vraag is namelijk of de pleegouders de zorg en opvoeding voor [minderjarige] (ook fysiek) kunnen blijven dragen. Door de GI wordt gekeken of [ggz] dit traject kan oppakken. Het contact tussen [minderjarige] en de vader gaat beter. Het contact tussen de vader en de GI blijft lastig. De GI heeft wel een gesprek met de vader gehad waarin er afspraken zijn gemaakt over de omgang. De omgang vindt nu plaats op een neutrale locatie in [woonplaats 2] , omdat het voor de vader makkelijker is om daarheen te komen. Sinds de omgang daar plaatsvindt, gaat het goed en komt de vader naar de omgangsmomenten. De omgangsbegeleider geeft wel aan dat de kwaliteit van de omgang valt of staat met hoe actief de omgang is. Vaak zijn de vader en [minderjarige] tijdens het omgangsmoment fysiek bezig en dat gaat goed. Wanneer er echter één op één contact is zonder fysieke activiteiten wordt de invulling van het contact lastiger. De moeder heeft ook een omgangsregeling met [minderjarige] waarbij [minderjarige] een keer in de twee weken een nacht blijft slapen bij de moeder. Dat gaat goed. Ook het contact tussen de pleegouders en de moeder gaat beter. Eerder hadden zij vrijwel geen contact. Nu hebben zij om de twee weken mailcontact en nemen zij contact met elkaar op als er iets aan de hand is. De GI vindt een gedwongen kader nog noodzakelijk om de omgang tussen [minderjarige] en de vader te monitoren en om het IAG-traject op te starten. Als alles goed verloopt, is het de bedoeling dat er de komende periode wordt gewerkt aan een overdracht naar het vrijwillig kader.
4.2.
De Raad adviseert om het verzoek van de GI toe te wijzen. De Raad vindt het noodzakelijk dat er een regievoerder in het gedwongen kader betrokken blijft. De Raad maakt zich zorgen over [minderjarige] . De zorgen zijn gelegen in de thuissituatie, de draagkracht van de pleegouders, de emotieregulatieproblematiek van [minderjarige] en de schoolgang van [minderjarige] . Het is de vraag of de huidige opvoedomgeving van [minderjarige] blijvend kan zijn. Het IAG-traject zal dit moeten uitwijzen. Daarnaast is het de komende periode van belang dat de GI de omgang tussen de vader en [minderjarige] blijft monitoren.
4.3.
De pleegouders hebben via een e-mailbericht laten weten dat zij achter het verzoek van de GI staan.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter wijst derhalve het verzoek van de GI toe. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg worden verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 29 april 2025 en tot 29 april 2026. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen. De afgelopen periode zijn er positieve stappen gezet. [minderjarige] heeft door de inzet van [ggz] meer positieve contacten, minder ruzies en kan steeds beter zijn emoties reguleren. Hoewel [minderjarige] deze positieve stappen heeft gezet, maakt de kinderrechter zich nog steeds zorgen. De zorgen zijn gelegen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] laat namelijk erg wisselend gedrag zien en hij is in de afgelopen periode meermaals teruggevallen in oud gedrag. De oorzaak hiervan is niet bekend. Daarnaast speelt de vraag of [minderjarige] niet beter naar speciaal onderwijs kan, waar hij extra begeleiding en aandacht krijgt. De GI heeft op 8 mei 2025 hierover een gesprek met school en de komende periode moet uitwijzen of dit wenselijk is. Verder maakt de kinderrechter zich zorgen over de draagkracht van de pleegouders. [minderjarige] is in de thuissituatie moeilijk te begrenzen en hij zoekt vaak de grenzen op. Ook verlopen de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] nog niet optimaal. Het is van belang dat de vader gemotiveerd blijft en naar de omgangsmomenten blijft komen. Gelet op het voorgaande is een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de noodzakelijk geachte hulpverlening de komende tijd te waarborgen en om de omgangsmomenten te blijven monitoren. Tot slot moet worden bezien of er in de komende periode gewerkt kan worden aan een overdracht naar het vrijwillig kader.
5.5.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De kinderrechter vindt het belangrijk dat het IAG-traject de komende periode van start gaat. Dit onderzoek zal uitwijzen of de pleegouders voldoende draagkracht hebben om de zorg en opvoeding voor [minderjarige] te kunnen blijven dragen. Het is belangrijk dat er snel duidelijkheid komt voor [minderjarige] , ook gezien het feit dat hij steeds ouder wordt. De kinderrechter is van oordeel dat de huidige plaatsing van [minderjarige] gecontinueerd moet worden totdat het IAG-traject is afgerond en bezien kan gaan worden of [minderjarige] blijvend in de opvoedomgeving van pleegouders kan blijven wonen.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 29 april 2025 en tot 29 april 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 29 april 2025 en tot 29 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025 door mr. Zuijdweg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 18 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.