ECLI:NL:RBZWB:2025:2597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/02/430923 / JE RK 25-94
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en veiligheid

Op 20 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Middelburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuid-West-Nederland heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de spanningen tussen haar ouders, die in het verleden getuige is geweest van huiselijk geweld en die momenteel geen contact heeft met haar vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2025 waren de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad over de ontwikkeling van [minderjarige] en de ongeschiktheid van de ouders om haar belangen te behartigen, serieus genomen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er regievoering in het gedwongen kader nodig is om de situatie van [minderjarige] te verbeteren en heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] zich op haar gemak voelt en dat er een vrouwelijke jeugdbeschermer of hulpverlener voor haar wordt ingezet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430923 / JE RK 25-94
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUID-WEST-NEDERLAND,locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. V.C. Serrarens te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Şeker te Den Haag,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 20 januari 2025 met bijlagen, ontvangen op 20 januari 2025;
- de stelbrief van mr. Serrarens van 23 januari 2025;
- de stelbrieven van mr. Şeker van 4 februari 2025.
1.2.
Het verzoek van de Raad is gelijktijdig met de verzoeken van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/411880 / FA RK 23-3365) behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 20 maart 2025. Op de verzoeken van de vader wordt bij separate beschikking beslist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het goed met haar gaat. Zij weet niet wat zij ervan vindt als er een jeugdbeschermer bij haar en haar ouders betrokken raakt. Verder heeft [minderjarige] verteld dat zij geen contact met haar vader wil, omdat haar vader er in het verleden niet voor haar is geweest, zij hem nu al lange tijd niet meer heeft gezien en omdat haar ouders niet goed met elkaar kunnen omgaan. Zo hadden de ouders vroeger vaak ruzie en schreeuwden zij tegen elkaar. Daarbij benoemt [minderjarige] dat zij van haar vader niet mag gaan fietsen of alleen naar een speeltuin mag gaan. De vader maakt nu al een lange tijd geen deel meer uit van het leven van [minderjarige] en dat mag wat haar betreft zo blijven. Zij praat ook vrijwel nooit over haar vader. Op school en bij mama thuis gaat het volgens [minderjarige] heel goed. Ook heeft [minderjarige] veel vrienden en speelt zij graag buiten.
4.2.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de overgelegde stukken. Daaruit blijkt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is een kwetsbaar meisje. Zij heeft al enige tijd een ontwikkelingsachterstand en volgt speciaal onderwijs. Daarbij komt dat [minderjarige] klem zit tussen haar ouders en is belast met loyaliteitsproblematiek vanwege de forse spanningen tussen de ouders en de strijd die zij met elkaar blijven voeren. De vader is in het verleden meermaals veroordeeld voor huiselijk geweld dat jegens de moeder en in het bijzijn van [minderjarige] en haar halfbroer heeft plaatsgevonden, echter de vader lijkt zijn eigen aandeel in de situatie niet in te zien. Als gevolg van de aanhoudende strijd van de ouders verliezen zij bovendien de belangen van [minderjarige] uit het oog en kunnen zij onvoldoende aansluiten bij haar behoeften. Ondanks dat er naast de kwetsbaarheid van [minderjarige] op dit moment (nog) geen kind-signalen zichtbaar zijn, vormen bovengenoemde zorgen grote risico’s voor haar sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling. De vader is plotseling uit het leven van [minderjarige] verdwenen en sindsdien is er vrijwel geen contact meer tussen hen geweest. De moeder is momenteel ook niet in staat om [minderjarige] daar emotionele toestemming voor te geven. Dit alles leidt ertoe dat [minderjarige] momenteel opgroeit zonder de mogelijkheid om zelf een positief of neutraal beeld van haar vader te vormen. Dit is zorgelijk en kan er toe leiden dat [minderjarige] in de toekomst veel angst en stress gaat ervaren. De tot op heden ingezette hulpverlening in het vrijwillig kader is ontoereikend gebleken om de situatie van [minderjarige] te verbeteren. Daarbij komt dat de casusregisseur sinds enkele maanden niet meer in contact komt met de moeder. Daarom is er regievoering in het gedwongen kader nodig, zodat de GI passende hulpverlening voor zowel de ouders als [minderjarige] kan inzetten, er kan worden gewerkt aan het verbeteren van de verstandhouding tussen en communicatie van de ouders en de mogelijkheden omtrent het toewerken naar contactherstel tussen [minderjarige] en de vader in kaart worden gebracht. Aan de hand daarvan zal duidelijk moeten worden of en zo ja, op welke manier er een traject tot contactherstel kan worden ingezet. Dat is op dit moment dus nog niet aan de orde, evenals het (mogelijke) verschil in opvoeding tussen de ouders en de opvoedvaardigheden van de vader. De ondertoezichtstelling dient vanwege de ernst en omvang van de problematiek te worden verleend voor de duur van twaalf maanden.
4.3.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De moeder vindt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet nodig, omdat het goed met [minderjarige] gaat. [minderjarige] is bovendien vrij om te zeggen dat zij haar vader wil zien. Van loyaliteitsproblematiek is volgens de moeder dan ook geen sprake. De moeder is voorts van mening dat het contact met de vader [minderjarige] zal belemmeren in haar ontwikkeling nu de vader vanuit zijn cultuur andere normen en waarden heeft dan die gebruikelijk zijn in de Nederlandse samenleving en op basis waarvan [minderjarige] wordt opgevoed. Zo zal de vader het niet accepteren als [minderjarige] haar eigen mening geeft of de vader tegenspreekt, waardoor er escalaties zullen ontstaan. De moeder acht het in het belang van [minderjarige] dat zij kan aangeven of en wanneer zij contact met de vader wil en daar niet toe wordt gedwongen. [minderjarige] heeft bovendien wel degelijk een eigen beeld van de vader kunnen vormen, omdat de vader bij hen thuis heeft gewoond. De moeder merkt verder op dat zij inmiddels hulpverlening voor haarzelf heeft ingeschakeld. Ook benoemt de moeder dat haar zoon in het verleden onder toezicht is gesteld, wat zij als zeer negatief en belastend voor de zoon heeft ervaren. De moeder wil [minderjarige] daar tegen beschermen. Daarnaast benoemt de moeder dat zij erg ontevreden is over het verloop van het onderzoek van de Raad, nu daarbij geen rekening is gehouden met [minderjarige] en de moeder, en de Raad zonder aanleiding heeft gedreigd met een nieuw onderzoek naar de zoon van de moeder. Mocht er toch een ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige] worden verleend, dan dient er een vrouwelijke jeugdbeschermer bij [minderjarige] te worden betrokken, omdat zij zich volledig afsluit naar mannen.
4.4.
Door en namens de vader wordt ingestemd met het verzoek van de Raad. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd nu zij kampt met forse loyaliteitsproblematiek. Zo heeft [minderjarige] in het verleden wel eens aangegeven dat zij de vader mist. Ondanks dat de moeder enige tijd geleden heeft ingestemd met de inzet van hulpverlening om de situatie van [minderjarige] te verbeteren, is dit tot op heden nog niet tot stand gekomen. Ook is gebleken dat de moeder veel weerstand heeft ten aanzien van het toewerken naar contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Er is daarom regievoering in het gedwongen kader nodig om de benodigde hulpverlening in te zetten, deze af te ronden en om toe te werken naar contactherstel, uiteraard op het tempo van [minderjarige] en onder regie van de GI. De vader is inmiddels al verwezen naar [ggz] voor een behandeltraject. Hij wil echt aan zichzelf gaan werken en het vertrouwen tussen partijen herstellen. Tot slot benoemt de vader dat hij weliswaar de cultuur van zijn ouders heeft meegekregen in zijn opvoeding, maar in Nederland is geboren en opgegroeid, waardoor hij ook de Nederlandse waarden en normen kent en deelt.
4.5.
De GI is bereid om de ondertoezichtstelling op te pakken en kan daar direct mee starten. De komende tijd zal er eerst regie moeten worden gevoerd ten aanzien van de individuele hulpverlening. Vervolgens zal moeten worden onderzocht of en op welke manier er kan worden toegewerkt naar contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Daarbij benoemt de GI dat er zoveel mogelijk zal worden geprobeerd om een vrouwelijke hulpverlener in te schakelen voor [minderjarige] .

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen van de GI voor de verzochte duur van twaalf maanden, met ingang van 20 maart 2025 en tot 20 maart 2026. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft in haar jonge leven al heel wat meegemaakt. Zo wordt [minderjarige] al lange tijd belast met de forse spanningen tussen haar ouders en is zij in het verleden getuige geweest van de vele ruzies en de agressie tussen hen. Als gevolg daarvan zit [minderjarige] klem tussen haar ouders en kampt zij met loyaliteitsproblematiek. Ook heeft [minderjarige] inmiddels al lange tijd geen contact meer met haar vader en kan zij, onder meer vanwege het gebrek aan emotionele toestemming van de moeder, op dit moment niet zelf een positief of neutraal beeld van haar vader vormen. Dat is zorgelijk en kan er toe leiden dat [minderjarige] problemen gaat ondervinden bij haar sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling. Daarnaast lijken de ouders vanwege de aanhoudende strijd tussen hen de belangen van [minderjarige] uit het oog te verliezen en onvoldoende in haar behoeften te kunnen voorzien.
5.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide ouders aangegeven dat zij de afgelopen tijd aan de slag zijn gegaan met (het inzetten van) persoonlijke hulpverlening. Dit vindt de kinderrechter een positieve, eerste stap. Het is de kinderrechter tegelijkertijd gebleken dat de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader er tot op heden nog niet toe heeft geleid dat de situatie van [minderjarige] is verbeterd of haar ontwikkelingsbedreiging is afgenomen. Het is evenmin gelukt om in het vrijwillig kader de mogelijkheden ten aanzien van het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader in kaart te brengen. Ook zijn er in de verstandhouding en communicatie van de ouders nog geen stappen vooruit gezet. Er is nog steeds sprake van veel wantrouwen tussen hen en er vindt geen communicatie tussen hen plaats. De kinderrechter heeft er dan ook onvoldoende vertrouwen in dat de ouders ertoe in staat zijn om de bovengenoemde, ernstige zorgen ten aanzien van [minderjarige] op eigen kracht te doen afnemen, terwijl dat in het belang van haar ontwikkeling wel dringend noodzakelijk is. Gelet daarop is er naar het oordeel van de kinderrechter regievoering in het gedwongen kader nodig om ervoor te zorgen dat er passende hulpverlening voor de ouders en voor [minderjarige] wordt ingezet, deze hulpverlening wordt gemonitord en de belangen van [minderjarige] steeds worden behartigd. Ook zal de GI de regie moeten voeren in het in eerste instantie onderzoeken van de mogelijkheden ten aanzien van het toewerken naar contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Wellicht kan daarvoor een traject vanuit [kindbehartiger] worden ingezet. Aan de hand daarvan zal moeten blijken of en zo ja, welke stappen er vervolgens kunnen worden gezet in het contactherstel, waar de moeder [minderjarige] dan op een passende wijze in zal moeten kunnen ondersteunen. Op dit moment zullen als gezegd dus eerst de mogelijkheden ten aanzien van het toewerken naar contactherstel in kaart moeten worden gebracht. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat de inzet van een traject tot contactherstel gelet op de ernst van de situatie en de problematiek op dit moment nog niet aan de orde is.
5.5.
Nu er gezien het voorgaande de komende tijd nog veel stappen zullen moeten worden gezet, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling toewijzen voor de verzochte duur van twaalf maanden. Daarbij gaat de kinderrechter ervan uit dat de GI in het belang van [minderjarige] zoveel mogelijk een vrouwelijke jeugdbeschermer of hulpverlener voor [minderjarige] zal inzetten, nu het erg belangrijk is dat [minderjarige] zich op haar gemak zal voelen en kan praten.
5.6.
Tijdens de ondertoezichtstelling zal aan de volgende, door de Raad geformuleerde doelen moeten worden gewerkt:
  • [minderjarige] groeit op in een veilige, stabiele opvoedingssituatie waarin zij emotionele ruimte ervaart om van beide ouders te houden en onbevangen contact te hebben met haar vader;
  • [minderjarige] kan rekenen op een passende opbouw van een veilig contact met haar vader;
  • [minderjarige] kan rekenen op een professionele vertrouwenspersoon om haar belangen in beeld te houden;
  • Er is zicht op hoe de belastbaarheid van de moeder er uitziet;
  • De moeder wordt als gesprekspartner centraal gesteld in gesprekken met de hulpverlening;
  • Ouders hebben (meer) zicht op het effect van hun handelen op [minderjarige] en het effect van het eerdere huiselijk geweld op [minderjarige] ;
  • Ouders maken gebruik van passende hulpverlening voor zichzelf;
  • Ouders maken gebruik van hulpverlening om het onderlinge vertrouwen te vergroten;
  • Ouders maken gebruik van ondersteuning in het contact tussen [minderjarige] en de vader;
  • De vader kan aansluiten bij het niveau en de behoeften van [minderjarige] .
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing tot ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 20 maart 2025 en tot 20 maart 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 25 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.