ECLI:NL:RBZWB:2025:2599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/02/431183 / FA RK 25-394
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor behandeling van minderjarige kinderen in het kader van gezag en zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor de aanmelding en behandeling van minderjarige kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.A.P. van Haperen, verzoekt de rechtbank om vervangende toestemming voor de aanmelding van de kinderen bij een zorgaanbieder, omdat de man, de vader van de kinderen, zijn toestemming niet verleent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die bij de vrouw verblijven, kwetsbaar zijn en dringend hulpverlening nodig hebben. De man heeft weliswaar aangegeven dat hij instemt met hulpverlening, maar heeft geen medewerking verleend aan de benodigde procedures. De rechtbank heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de voorgestelde zorgaanbieder, [stichting] te [plaats 1], geschikt is voor de minderjarigen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man heeft de minderjarigen erkend en beide ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen overeenstemming tussen de ouders is bereikt over de hulpverlening, wat heeft geleid tot deze uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/431183 / FA RK 25-394
Datum uitspraak: 28 april 2025
Beschikking betreffende vervangende toestemming
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L.A.P. van Haperen te Breda,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 21 januari 2025 ontvangen verzoekschrift vervangende toestemming, met bijlagen;
- het op 10 maart 2025 ontvangen bericht van de man, met bijlage;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 13 maart 2025;
- het op 18 maart 2025 ontvangen F9-formulier van mr. Van Haperen, met bijlagen;
- het op 27 maart 2025 ontvangen F9-formulier van mr. Van Haperen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende, thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2015, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2015, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 2] 2017, hierna te noemen: [minderjarige 3] .
2.2
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
Bij beschikking van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, bepaald dat dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , beiden geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015, en [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2017, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man verblijven:
- telkens drie weekenden achter elkaar, van vrijdag na school, of wanneer het een vrije dag betreft vanaf 14:00 uur, tot zondag 16:00 uur;
- iedere woensdag na school, of wanneer het een vrije dag betreft vanaf 14:00 uur, tot donderdagochtend voor school voorafgaand aan het weekend dat de minderjarigen bij de vrouw verblijven;
- de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen, waarbij met ingang van het nieuwe schooljaar (2022-2023) voor vakanties van één week geldt dat het wisselmoment op woensdag om 14:00 uur is en voor vakanties van twee weken of langer op vrijdag om 14:00 uur.
Ten aanzien van het halen en brengen stelt de rechtbank vast dat de man de minderjarigen op school dan wel op het genoemde tijdstip bij de vrouw ophaalt en dat hij de minderjarigen naar school brengt dan wel op het genoemde tijdstip terugbrengt bij de vrouw.

3.Het verzoek en de beoordeling

3.1
De vrouw verzoekt, na wijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Aan de vrouw te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, vervangende toestemming voor de aanmelding en behandeling van de minderjarige kinderen van partijen bij [stichting] te [plaats 1] dan wel een door hen in te zetten onderaannemer;
II. Dusdanige beslissingen te nemen die de rechtbank in het belang van de minderjarigen geraden acht.
3.2
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw in de overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2025 aangegeven dat de minderjarigen de afgelopen jaren vanwege de moeizame verstandhouding en gebrekkige communicatie van partijen veel hebben meegemaakt. Daarbij komt dat de minderjarigen de afgelopen tijd los van elkaar en ook op school regelmatig zorgelijke uitspraken doen. Gelet daarop acht de vrouw de [stichting] van professionele hulpverlening voor de minderjarigen van belang. Uit de nader ingediende stukken blijkt dat de vrouw de minderjarigen in plaats van bij [zorgaanbieder] te [plaats 2] , bij [stichting] te [plaats 1] voor behandeling wil aanmelden, dit op advies van het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG). Uit het door de vrouw overgelegde bericht van het CJG blijkt dat deze organisatie diverse specialismes heeft, waardoor er voor elk kind passende hulpverlening kan worden ingezet. Bovendien wordt zo aan de bezwaren van de man tegemoet gekomen, aldus de vrouw.
3.3
De man is, met bericht van afmelding, niet verschenen op de mondelinge behandeling op 13 maart 2025. In plaats daarvan heeft hij de rechtbank een brief geschreven. De advocaat van de vrouw heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de opname van deze brief in het procesdossier. Uit de brief blijkt kort samengevat dat de minderjarigen zich volgens de man zowel thuis als op school goed ontwikkelen. Zij vertonen geen zorgelijk gedrag en hun schoolresultaten zijn in orde. De man merkt echter ook aan de minderjarigen dat er van alles bij hen speelt en dat zij last hebben van de situatie tussen de ouders. De man kan dan ook instemmen met de inzet van hulpverlening voor de minderjarigen. De door de vrouw in het oorspronkelijke verzoek voorgestelde [zorgaanbieder] te [plaats 2] acht de man echter niet in het belang van de minderjarigen, met name vanwege de lange reistijd voor de minderjarigen en de belasting die dit voor hen vormt. Daarbij merkt de man ook op dat de vrouw niet heeft onderbouwd waarom zij deze zorgaanbieder passend acht voor de minderjarigen. De man heeft dit teruggekoppeld aan het CJG, maar heeft daar geen reactie meer op ontvangen. De man heeft tot slot aangegeven dat hij betrokken wil worden bij de hulpverlening en voorafgaand aan de inzet daarvan graag met de zorgaanbieder in gesprek wil gaan.
3.4
De rechtbank overweegt als volgt.
3.4.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.4.2
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Na afloop van de mondelinge behandeling op 13 maart 2025 heeft de vrouw op verzoek van de rechtbank een nadere schriftelijke onderbouwing aan de rechtbank en de man toegestuurd over waarom er hulpverlening voor de minderjarigen nodig is en welke zorgaanbieder passend voor hen wordt geacht. De man heeft zich daar, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet over uitgelaten en, naar de rechtbank begrijpt, nog geen contact gezocht met de advocaat van de vrouw voor het ondertekenen van de benodigde formulieren voor de inzet van de hulpverlening voor de minderjarigen. De rechtbank stelt dan ook vast dat het partijen, ondanks dat uit de brief van de man blijkt dat hij instemt met de inzet van hulpverlening voor de minderjarigen, niet is gelukt om tot overeenstemming te komen. Daarom zal de rechtbank een beslissing nemen op het voorliggende verzoek.
3.4.3
Gelet op al het voorgaande is het de rechtbank voldoende duidelijk gebleken dat de minderjarigen de afgelopen jaren veel hebben meegemaakt en kwetsbaar zijn, dat zij dringend hulpverlening nodig hebben, en dat de man zijn medewerking hieraan onthoudt. Blijkens de nadere informatie van de jeugdprofessional van de gemeente Bergen op Zoom d.d. 14 maart 2025 wordt systemische hulpverlening geadviseerd, maar voor ieder kind de bij hem/haar passende vorm. Doordat zorgaanbieder [stichting] meerdere specialisaties heeft en zo nodig ook onderaannemers met hun eigen specialisme kan inzetten, is deze zorgaanbieder een passende keuze. De rechtbank acht het dan ook in het belang van de minderjarigen dat er voor hen hulpverlening vanuit [stichting] te [plaats 1] wordt opgestart, zodat er zicht komt op hen en op wat er mogelijk bij hen speelt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verleent aan de vrouw toestemming – ter vervanging van de toestemming van de man – voor de aanmelding en behandeling van de minderjarige kinderen van partijen bij [stichting] te [plaats 1] of een door haar in te zetten onderaannemer;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.