ECLI:NL:RBZWB:2025:2613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
430132 FA RK 24-6026
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Pellikaan
  • Van Leuven
  • Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verzoek tot terugverhuizing en hoofdverblijf van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de terugverhuizing van de minderjarige [minderjarige 1] en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De man, vertegenwoordigd door mr. M.J. Boers, verzoekt de rechtbank om de vrouw te gelasten [minderjarige 1] terug te verhuizen naar [plaats 1] voor 1 juli 2025. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. W.G. Dictus, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om vervangende toestemming om met de kinderen naar [woonplaats 2] te verhuizen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de gezinssituaties van beide ouders en de belangen van de kinderen. De rechtbank heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden tot de rapportage van de Raad is ontvangen, met een pro forma datum van 1 september 2025. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en het waarborgen van de continuïteit in de zorg voor de kinderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/430132 / FA RK 24-6026
Datum uitspraak: 29 april 2025
beschikking over terugverhuizing, hoofdverblijf en vervangende toestemming inschrijving peuterspeelzaal en basisschool
in de zaak van
[de man], hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.J. Boers te ’s-Gravenzande (gemeente Westland),
tegen
[de vrouw], hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W.G. Dictus te Oudenbosch,
over de minderjarige:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2023, hierna: [minderjarige 1] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 12 december 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F2-formulier van 20 januari 2025 van mr. Dictus;
- het op 7 april 2025 verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van 10 april 2025 van mr. Dictus..
1.2
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de verzoeken met gesloten deuren behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 15 april 2025. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten, waarbij mr. Dictus werd waargenomen door
mr. M. Kranenburg. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige 1] geboren.
2.2
[minderjarige 1] verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft [minderjarige 1] erkend.
2.4
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige 1] .
2.5
Op [geboortedag 2] 2024 is geboren [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is erkend door de partner van de vrouw, de heer [naam] . Uit DNA-onderzoek is inmiddels gebleken dat de man de biologische vader is van [minderjarige 2] . De man heeft een verzoek tot vernietiging van de erkenning gedaan bij de rechtbank. Dit staat bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer C/02/430511 FA RK 25-59. In deze procedure heeft de man ook verzocht om gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] en een omgangsregeling. De vrouw heeft in voornoemde procedure verzocht om het hoofdverblijf van beide kinderen en kinderalimentatie.
2.6
Er loopt een omgangsregeling tussen de man en beide kinderen waarbij zij telkens gemiddeld vier dagen aaneengesloten bij de man verblijven en vervolgens zes dagen bij de vrouw.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te gelasten ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2023 te [geboorteplaats] , voor 1 juli 2025, althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, is terugverhuisd naar [plaats 1] of één van de aan het [plaats 1] grenzende gemeenten;
te bepalen dat als de vrouw niet voldoet aan het onder 1 bepaalde, per 1 juli 2025 [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2023 te [plaats 1] :
a. zijn hoofverblijfplaats bij de man zal zijn;
b. wordt ingeschreven op een peuterspeelzaal in [plaats 1] , waartoe de man
vervangende toestemming wordt verleend;
c. wordt ingeschreven op een basisschool in [plaats 1] , waartoe de man vervangende toestemming wordt verleend.
3.2
De vrouw verweert zich tegen de verzoeken van de man en verzoekt de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken te ontzeggen als strijdig met de wet, althans af te wijzen als ongegrond en/of ongemotiveerd.
Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de vrouw de rechtbank alsnog vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] naar [woonplaats 2] , gemeente Moerdijk te verhuizen, althans daar met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te blijven wonen, althans een zodanige beslissing te nemen of voorziening te treffen als de rechtbank in het belang van voornoemde kinderen wenselijk voorkomt.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Aan zijn verzoeken legt de man, samengevat, het volgende ten grondslag. De vrouw is begin april 2024 bij haar ouders ingetrokken. Zij heeft zichzelf en [minderjarige 1] , zonder toestemming of verzoek daartoe van de man, ingeschreven op het adres van haar ouders. Op 6 mei 2024 zijn partijen een ouderschapsplan overeengekomen. Hierin is het volgende opgenomen:
  • [minderjarige 1] verblijft van maandagmiddag tot donderdagavond bij de vrouw en van donderdagavond tot maandagmiddag bij de man;
  • in geval van een verhuizing zullen de ouders hier vooraf met elkaar over overleggen.
Ondanks deze afspraak verhuisde de vrouw (op onbekende datum) opnieuw zonder toestemming van de man, laat staan overleg of medeweten, naar [woonplaats 2] , een kleine zeventig kilometer verderop, waar zij met [minderjarige 1] bij haar nieuwe partner is ingetrokken. Anders dan dat in het ouderschapsplan is opgenomen verblijft [minderjarige 1] de helft van de tijd bij de ene ouder en de andere helft bij de andere ouder, waarbij iedere vier, vijf of zes dagen wordt gewisseld afhankelijk van de omstandigheden (werk, opvang, etc.). Deze regeling werkt prima, maar is niet langer haalbaar wanneer [minderjarige 1] naar de peuterspeelzaal en/of de basisschool gaat. De man heeft geprobeerd dit met de vrouw te bespreken, maar zij blijkt vooralsnog niet bereid tot (terug)verhuizing en/of een gesprek over de toekomst van [minderjarige 1] , die wat de man betreft in het [plaats 1] is gelegen.
De man meent dat het niet in het belang van [minderjarige 1] is dat de vrouw naar [woonplaats 2] is verhuisd. [minderjarige 1] zal hierdoor minder contact met één van zijn ouders hebben, terwijl hij gewend is met ieder van hen evenveel tijd door te brengen. De vrouw heeft gehandeld in strijd met het ouderschapsplan en heeft de man met de verhuizing voor een voldongen feit geplaatst. Zij had de man om toestemming moeten vragen, en bij gebreke van toestemming vervangende toestemming aan de rechtbank moeten vragen.
De Hoge Raad heeft criteria voor verhuiszaken geformuleerd. De man meent dat daaraan niet is voldaan en dat de vrouw op basis van deze omstandigheden geen toestemming zou hebben gekregen voor een verhuizing naar [woonplaats 2] . Een terug verhuizing heeft weliswaar gevolgen voor [minderjarige 1] , maar op deze manier kunnen beide ouders een grote rol in het leven van [minderjarige 1] behouden. Dat is op de lange termijn belangrijk voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . De man meent dan ook dat een terug verhuizing naar het [plaats 1] voor [minderjarige 1] van groter belang is dan handhaving van zijn huidige leefsituatie, die nog van relatief korte duur is.
4.2
Aan haar verweer en zelfstandige verzoeken legt de vrouw, samengevat, het volgende ten grondslag.
Zij verzoekt allereerst haar echtgenoot, de heer [naam] , als belanghebbende in onderhavige procedure aan te merken.
De vrouw herkent zich niet in het beeld zoals geschetst in het verzoekschrift. Partijen hebben na de breuk een ouderschapsplan ondertekend dat de vrouw van internet heeft gehaald. Er geldt een andere omgangsregeling dan in het plan is omschreven. Op [geboortedag 2] 2024 is de vrouw bevallen van [minderjarige 2] . De vrouw en haar partner, de heer [naam] (met wie de vrouw op [datum] 2024 is getrouwd), waren ervan overtuigd dat [minderjarige 2] het kind was van de heer [naam] . Uit DNA-onderzoek is echter gebleken dat de man de biologische vader van [minderjarige 2] is. Toen partijen uit elkaar gingen heeft de vrouw eerst een paar maanden bij haar ouders in [plaats 2] gewoond. De vrouw heeft hierna vijf weken bij een vriendin in [plaats 3] verbleven. Het is de vrouw niet gelukt om geschikte woonruimte voor haar en [minderjarige 1] in de regio van [woonplaats 1] te vinden. De relatie met de heer [naam] bleek bestendig en hij had woonruimte ter beschikking. Begin juni 2024 is de vrouw met [minderjarige 1] naar [woonplaats 2] verhuisd en bij de heer [naam] ingetrokken. De vrouw heeft dit mondeling tegen de man gezegd. Een normale communicatie of overleg was destijds niet mogelijk en is ook nu nog niet mogelijk.
Voorafgaand aan deze procedure heeft de vrouw aan de man voorgesteld om deel te nemen aan het Uniform Hulpaanbod of een andere vorm van mediation, om te worden geholpen bij het vormgeven van het ouderschap en te proberen de onderlinge communicatie te verbeteren. Dit aanbod staat nog steeds.
Het duurt nog jaren voordat de kinderen leerplichtig zijn. De vrouw vindt het te vroeg om nu al afspraken te maken over naar welke school de kinderen moeten gaan.
De man heeft inmiddels een ruime omgangsregeling met beide kinderen. Hij ziet zijn kinderen gemiddeld vier aaneengesloten dagen, inclusief overnachting, dan verblijven zij zes dagen bij de vrouw, een verdeling van ongeveer 60-40%. Als compensatie neemt de vrouw het brengen en halen van de kinderen voor haar rekening.
De vrouw geeft aan dat het bepalen van een hoofdverblijf na een zorgvuldige belangenafweging dient te gebeuren, al dan niet na het opstellen van een rapport door de Raad.
De vrouw meent dat er een nieuwe belangenafweging kan worden gemaakt wanneer de kinderen ouder en leerplichtig zijn. Voor nu is de vrouw van mening dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij haar in [woonplaats 2] blijven wonen.

5.De beoordeling

Belanghebbende
5.1
De vrouw heeft verzocht haar echtgenoot, de heer [naam] aan te merken als belanghebbende in deze procedure. Artikel 798 lid 1, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat als belanghebbende wordt aangemerkt degene die niet de ouder is en die gedurende ten minste een jaar de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. De rechtbank stelt vast dat de heer [naam] niet aan deze criteria voldoet. Zij wijst het verzoek van de vrouw om haar echtgenoot als belanghebbende aan te merken af.
Procedure [minderjarige 2]
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat er nog een zaak tussen partijen bij de rechtbank aanhangig is, de zaak met procedurenummer C/02/430511 FA RK 25-59, welke op 20 mei 2025 staat gepland voor een mondelinge behandeling. In genoemde procedure is onder meer aan de orde een verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige 2] . Daarnaast heeft de man in voornoemde procedure gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] verzocht alsmede vaststelling van een omgangsregeling. De vrouw verzoekt om het hoofdverblijf van beide kinderen alsmede om het opleggen van kinderalimentatie.
De advocaten van beide partijen hebben in de aanloop naar deze zitting verzocht om de zaken gelijktijdig te behandelen. Deze verzoeken hebben de leden van de meervoudige kamer niet bereikt, maar zijn reeds in de regiefase door de rechtbank afgewezen.
Onderzoek Raad
5.3
Zoals reeds besproken tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat zij onvoldoende geïnformeerd is om een goede, verantwoorde beslissing te kunnen nemen op de haar voorliggende verzoeken. De verzoeken zijn nu nog alleen gericht op [minderjarige 1] , maar de kans is groot dat de positie van [minderjarige 2] , gelet op de andere procedure, hetzelfde wordt als die van [minderjarige 1] . Gebleken is dat [minderjarige 2] inmiddels al in de omgangsregeling met de man is betrokken. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het vanuit zijn adviespositie in de kwestie rond [minderjarige 2] lastig is om nu alleen voor [minderjarige 1] te adviseren. Hoewel de man zijn voorkeur heeft uitgesproken om de zaak nu reeds uitputtend te behandelen, kan hij zich erbij neerleggen als de rechtbank anders beslist. Ook de vrouw ziet de samenhang tussen beide procedures. De rechtbank is van oordeel dat het
belangrijk is dat de Raad onderzoek gaat doen en de beide gezinssituaties, zowel bij de man als bij de vrouw, in beeld gaat brengen. De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er voor een raadsonderzoek op dit moment een wachttijd is van ongeveer drie maanden. De Raad heeft voor het onderzoek ongeveer twee maanden nodig en vervolgens nog een periode voor het opstellen van het rapport en de eventuele reacties. Dit betekent dat er in het najaar een rapport van de Raad zou kunnen liggen.
5.4
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de Raad verzoeken om een onderzoek te verrichten en voor
beide kinderen afzonderlijkde volgende vragen te beantwoorden:
  • Welke hoofdverblijfplaats past het meest bij de belangen van de minderjarige?
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedtaken door de ouders past het beste bij de belangen van de minderjarige?
  • Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
  • Is een terugverhuizing van de vrouw met de kinderen naar het [plaats 1] in het belang van de minderjarige te achten, en zo ja, binnen welke termijn?
Ten behoeve van [minderjarige 2] dient de Raad daarnaast de volgende vraag te beantwoorden:
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 2] klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van [minderjarige 2] te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
5.5
De rechtbank zal de behandeling van de zaak in afwachting van de rapportage van de Raad en met inachtneming van de tijd die de Raad heeft aangegeven nodig te hebben voor het onderzoek inclusief wachttijden, aanhouden tot
1 september 2025 pro forma. De rechtbank wenst uiterlijk op deze datum op de hoogte te worden gesteld van de voortgang van het onderzoek van de Raad. Met de advocaten van partijen is afgesproken om de zaak opnieuw te plannen op een mondelinge behandeling in oktober of november 2025, mits de rapportage van de Raad dan is afgerond. In dat kader wordt de advocaten van beide partijen verzocht voor 1 september 2025 hun verhinderdata voor de maanden oktober en november 2025 over te leggen.
5.6
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.4 vermelde vragen en om daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaten van) partijen;
6.2
houdt de behandeling van de verzoeken aan tot
1 september 2025 pro formain afwachting van de rapportage van de Raad en de verhinderdata van de advocaten van partijen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pellikaan voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 in aanwezigheid van Van Beijsterveldt als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.