ECLI:NL:RBZWB:2025:2617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
433558 FA RK 25-1595
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige 1] en zijn moeder. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de omgangsregeling te schorsen, omdat er vermoedens waren dat de moeder en [minderjarige 1] buiten de afgesproken omgangsregeling om contact hadden. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 1 april 2025, waarbij de moeder, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen waren over de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1], maar kon niet met voldoende zekerheid vaststellen dat er daadwerkelijk buiten de omgangsregeling om afspraken waren gemaakt. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de GI afgewezen en de bestaande omgangsregeling gehandhaafd, waarbij de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] blijft bestaan onder begeleiding van een omgangsbegeleider. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder en [minderjarige 1] zich aan de afspraken houden en dat er gewerkt moet worden aan een open en transparante houding richting de GI. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Struijs, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier Van Beijsterveldt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/433558 / FA RK 25-1595
Datum uitspraak: 29 april 2025
Beschikking over een omgangsregeling
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Eindhoven,
over de minderjarige
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de GI van 26 maart 2025.
1.2
Op 1 april 2025 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank nog een brief ontvangen van de GI van 8 april 2025. De rechtbank heeft de moeder bij brief van 9 april 2025 in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek en een eerder binnengekomen verzoek van de GI, bij de rechtbank geregistreerd onder kenmerk C/02/430880 FA RK 25-263, zijn deze zaken gelijktijdig mondeling behandeld. In beide zaken wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
[minderjarige 1] verblijft sinds september 2022 in [gezinshuis] te [plaats] .
2.2
Bij beschikking van 15 augustus 2023, hersteld op 8 september 2023, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en zijn broer [minderjarige 2] en zus [minderjarige 3] beëindigd. Bij genoemde beschikking is de GI benoemd tot voogdes over genoemde minderjarigen.
2.3
Bij deze beschikking is voorts een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vastgesteld waarin is bepaald dat er tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] omgang zal zijn eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 19:00/19:30 uur bij de moeder, waarbij de moeder [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] haalt en brengt van en naar het gezinshuis.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 29 december 2023 is de beschikking van
15 augustus, hersteld op 8 september 2023, voor wat betreft de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen als volgt gewijzigd. Er is begeleide omgang tussen de moeder en de minderjarigen met een frequentie van één keer in de twee weken, voor de duur van 2 tot 3 uur. Na zes omgangsmomenten evalueert de GI hoe de omgangsregeling verloopt om te bezien of deze nog in het belang van de minderjarigen is. Onder regie van de GI wordt, binnen negen maanden na de datum van de beschikking, toegewerkt naar een weekendregeling waarbij de moeder en de minderjarigen omgang met elkaar hebben eens in de twee weken van vrijdag uit school tot zondagavond 19:00/19:30 uur bij de moeder, waarbij de moeder de minderjarigen haalt en brengt van en naar het gezinshuis. Na negen maanden herleeft de weekendregeling, tenzij de GI een nieuw verzoek doet tot wijziging van de omgangsregeling als duidelijk is dat de weekendregeling niet na negen maanden kan herleven.

3.Het verzoek

De GI verzoekt:
1. analoog aan artikel 1:377e lid 1 BW een/de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang als volgt in die zin dat:
de volledige omgangsregeling tussen moeder en [minderjarige 1] geschorst wordt.
2. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI het volgende aan.
De moeder en [minderjarige 1] hebben, samen met het jongere broertje en zusje, omgang met elkaar één keer in de twee weken voor de duur van 2-3 uur. Deze omgangsmomenten worden begeleid door een omgangsbegeleider vanuit [praktijk] . De GI is er eerder achter gekomen dat de moeder met [minderjarige 1] en zijn jongere broertje stiekem afspreekt buiten de omgangsregeling om. Hierover is met de moeder een gesprek geweest waarbij zij heeft aangegeven dit niet meer te zullen doen. Zij heeft op 19 februari 2025 een brief ontvangen met bevestiging van de gemaakte afspraken. Daarin is benoemd dat, wanneer zij zich niet aan de afspraken houdt, de GI een schorsingsverzoek bij de rechtbank zal indienen. Recent is gebleken dat [minderjarige 1] en zijn moeder weer contact hebben gehad. Het gezinshuis had eerder al twijfels over de hoge frequentie waarin [minderjarige 1] naar de sportschool zou gaan. Meerdere malen is aan [minderjarige 1] gevraagd of hij daadwerkelijk naar de sportschool ging. [minderjarige 1] gaf aan wel te gaan. Uiteindelijk heeft het gezinshuis opgemerkt dat er in de digitale agenda van het gezinshuis afspraken stonden gepland tussen een jeugdige en een moeder. Hier stond bij vermeld dat de Basic Fit tas meegenomen zou worden. [minderjarige 1] is de enige jeugdige die een Basic Fit abonnement heeft en die ook een moeder heeft om mee af te spreken. Hoewel [minderjarige 1] ontkent is dit geen reden om aan te nemen dat het niet klopt. [minderjarige 1] en zijn moeder zijn namelijk eerder ook nooit eerlijk geweest over het stiekem afspreken met elkaar. De GI meent dan ook dat deze actie een consequentie moet hebben, namelijk het volledig schorsen van de omgang. Wanneer de schorsing wordt toegekend zal er door middel van gesprekken met de moeder bekeken worden hoe er in de toekomst gewerkt kan worden aan een open en transparante houding richting de GI. De omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder zal na de schorsing weer langzaam opgebouwd worden, nadat hierover gesprekken zijn gevoerd met de moeder en [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij bij de moeder wil gaan wonen als hij 18 jaar is. Het lijkt de GI daarom noodzakelijk om hier een opbouwplan voor te maken. Een begeleid omgangsmoment tussen de moeder en [minderjarige 1] is daarvoor de eerste stap.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek gehandhaafd. De GI heeft de moeder er bij brief van 19 februari 2025 duidelijk op gewezen dat een schorsingsverzoek zal worden ingediend wanneer zij stiekem met een van de kinderen afspreekt buiten de omgangsregeling om. Op grond van de informatie van het gezinshuis kan met zekerheid gezegd worden dat het [minderjarige 1] is geweest die een afspraak met zijn moeder had, buiten medeweten van de GI om. De GI meent dat de moeder (en [minderjarige 1] ) nu ook de consequenties hiervan moeten dragen. Het is lastig dat zowel de moeder als [minderjarige 1] aangeven dat het niet gebeurd is. De GI wil zo snel mogelijk met de moeder en [minderjarige 1] in gesprek om weer te komen tot omgang. [minderjarige 1] is op dit moment erg boos op de jeugdzorgwerker. Het is voor haar de vraag hoe begeleidbaar hij zich op zal stellen. De verwachting is dat er wel een aantal gesprekken voor nodig zullen zijn.
4.4
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij recent niet heeft afgesproken met [minderjarige 1] . Nadat zij de brief van de GI heeft gehad heeft zij zich aan de afspraken gehouden. Zij geeft aan dat er bij haar sprake is van een stijgende lijn. Zij wil het goed doen. De moeder vindt het heel erg als zij [minderjarige 1] niet meer zou mogen zien. Zij geeft aan dat zij soms ook app berichten van de kinderen krijgt. Zij reageert hier niet op, omdat dit vanuit de GI niet is toegestaan.
4.5
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij achter het verzoek van de GI kan staan. De moeder heeft een waarschuwing gekregen, waarbij de consequentie is aangekondigd wanneer zij zich er niet aan houdt. Het is logisch dat de GI nu deze stap neemt. De Raad meent wel dat de schorsing voor een korte, afgebakende periode moet zijn en dat duidelijk moet zijn wat er moet gebeuren om de omgang op korte termijn weer op gang te brengen. Dit kan zowel voor de moeder als voor [minderjarige 1] helpend zijn.
4.6
Uit de brief die de rechtbank na de mondelinge behandeling van de GI heeft ontvangen komt naar voren dat [minderjarige 1] pas na de mondelinge behandeling met een medewerker van het gezinshuis in gesprek is gegaan. [minderjarige 1] vond het lastig om dit met de betrokken jeugdbeschermers te bespreken. Hij was enorm opgelucht toen hij hoorde dat deze informatie naar de rechtbank zou worden gestuurd.
[minderjarige 1] zit met veel vragen en frustraties. Hij begrijpt niet waarom de omgang tussen hem en zijn moeder niet door mag gaan. Hij geeft aan dat hij geen contact meer heeft met zijn moeder buiten de omgangsregeling om. Hij zegt dat hij nooit iets in de agenda zet en geen Basic Fit tas heeft. Hij heeft zijn werkrooster aan de medewerkster van het gezinshuis laten zien en hierin staat dat hij op de desbetreffende datum twee uur heeft gewerkt. De tijden staan er niet bij. [minderjarige 1] heeft laten zien dat hij al een hele tijd geen app- of belcontact met zijn moeder heeft gehad.
De GI meent dat het noodzakelijk is dat de rechtbank over bovenstaande informatie beschikt. Omdat er in deze zaak regelmatig situaties zijn waar onvoldoende duidelijkheid/eerlijkheid over ontstaat kan de GI niet met zekerheid zeggen wat de waarheid is. De GI trekt het schorsingsverzoek niet in, maar is wel van mening dat deze informatie noodzakelijk is voor het te nemen besluit in deze zaak.

5.De beoordeling

5.1.
De GI heeft het verzoek gegrond op artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De ontvankelijkheid
5.2
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de GI bevoegd is om wijziging van de omgangsregeling te verzoeken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
5.3
Een gecertificeerde instelling die door de rechter is belast met de voogdij over een minderjarige die niet onder ouderlijk gezag staat, heeft dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als andere voogden. Een voogd draagt (onder meer) de zorg dat de minderjarige wordt verzorgd en opgevoed. Onder verzorging en opvoeding worden overeenkomstig artikel 1:247, lid 2, BW in verbinding met artikel 1:248 BW mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Tot de zorg en de verantwoordelijkheid van een gecertificeerde instelling voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van het kind behoort dat zij het recht van de betrokken minderjarige op omgang met de niet met het gezag belaste ouder in acht neemt, evenals het recht op en de verplichting tot omgang van die ouder met zijn kind zoals bedoeld in artikel 1:377a BW. Deze verplichtingen rusten op haar in het belang van het kind en kunnen niet los worden gezien van de verplichting dat belang te dienen. Dat belang kan naar het oordeel van de rechtbank ook meebrengen dat het recht op omgang, al dan niet voor bepaalde tijd, aan een ouder wordt ontzegd. De artikelen 1:377a en 1:377e BW moeten dan ook aldus worden uitgelegd dat de daarin aan de ouders toegekende bevoegdheid de rechter te verzoeken een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast te stellen of te wijzigen, dan wel het recht op omgang aan een ouder te ontzeggen, mede aan een gecertificeerde instelling toekomt (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 mei 2017 ECLI:NL:HR:2017:943).
5.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de GI bevoegd is om een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] in te dienen.
Wijziging van omstandigheden
5.5
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de omgangsregeling rechtvaardigt.
5.6
De rechtbank stelt in dat kader vast dat er zorgen zijn over de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] . Hiermee is er sprake van een wijziging van omstandigheden.
5.7
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de GI kan worden ontvangen in haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] .
Inhoudelijke beoordeling
5.8
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken stelt de rechtbank vast dat er in het verleden vermoedens zijn geweest van afspraakmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] buiten de vastgestelde (begeleide) omgangsmomenten. De moeder is hierop aangesproken en zij heeft een brief gekregen waarin de afspraken over de omgang zijn bevestigd. In deze brief is aangekondigd dat de GI een verzoek tot schorsing van de omgang met [minderjarige 1] zal indienen wanneer de moeder buiten de omgangsmomenten afspreekt met hem. Op enig moment zijn er bij het gezinshuis opnieuw vermoedens ontstaan dat [minderjarige 1] buiten de begeleide omgang om afsprak met zijn moeder. Het gezinshuis heeft dit gedeeld met de GI, waarna de GI, zoals aangekondigd, een verzoek tot schorsing van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 1] heeft ingediend.
5.9
Mede gelet op de informatie in de brief van de GI van 8 april 2025 is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van afspraakmomenten tussen [minderjarige 1] en de moeder buiten de begeleide omgang om. De rechtbank geeft de moeder (en [minderjarige 1] ) hierin dan ook het voordeel van de twijfel. Dat betekent dat er geen aanleiding is om de omgang tussen [minderjarige 1] en de moeder te schorsen. Het verzoek zal worden afgewezen.
5.1
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het voor de moeder (en [minderjarige 1] ) duidelijk moet zijn dat het niet de bedoeling is dat zij elkaar treffen buiten de afgesproken (begeleide) omgangsmomenten. De rechtbank gaat er vanuit dat zij zich hieraan zullen houden.
Brief aan [minderjarige 1]
5.11
Het gaat in deze zaak niet alleen over de moeder maar ook over [minderjarige 1] . De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige 1] de beslissing begrijpt en dat voor hem duidelijk is hoe de rechtbank tot de beslissing is gekomen. Zij zal daarom hieronder aan [minderjarige 1] uitleggen wat haar beslissing is.
Beste [minderjarige 1] ,
Jij woont in het [gezinshuis] in [plaats] . Je hebt eens in de twee weken 2 tot 3 uur omgang met je moeder. Daar is dan steeds iemand van [praktijk] bij om de omgang te begeleiden.
Een tijdje geleden werd gedacht dat je moeder en jij buiten deze omgangsregeling contact met elkaar hadden. De GI wist hier niets van en het was ook niet de bedoeling. De GI heeft dat met je moeder besproken. Ook heeft de GI je moeder laten weten dat aan de rechtbank gevraagd zou worden de omgang stop te zetten, als ze nog een keer buiten de regeling om een afspraak zou hebben met jou.
Daarna werd opnieuw gedacht dat jij stiekem een afspraak met je moeder had. De GI heeft toen aan de rechtbank gevraagd de omgang met je moeder stop te zetten.
De rechtbank heeft hierover op 1 april gesproken met je moeder, de GI en een mevrouw van de Raad voor de Kinderbescherming. Je moeder heeft gezegd dat zij geen contact met jou heeft gehad. Jij hebt bij het gezinshuis aangegeven dat je niet met je moeder hebt afgesproken. De GI heeft dat na de zitting in een brief aan de rechtbank laten weten.
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat er ook echt buiten de omgangsregeling contact is geweest tussen jou en je moeder. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de GI afwijzen. Dat betekent dat de omgangsregeling zoals die geldt, blijft bestaan: eens per twee weken voor 2-3 uur, begeleid door [praktijk] .
Voor de zekerheid geeft de rechtbank je nog mee dat je je aan de regels moet houden die door de GI zijn gesteld. Dat betekent dat je geen afspraken met je moeder buiten de begeleide omgangsregeling om mag hebben. Het is zowel voor jou als voor je moeder belangrijk dat jullie je daar aan houden.
De rechtbank weet dat je bij je moeder wil gaan wonen en gunt je dit ook. Op de zitting is besproken dat, zodra dat mogelijk is, de omgang met je moeder weer opgebouwd moet worden naar de oude weekendregeling. Je moeder is hard aan het werk om ervoor te zorgen dat dat mogelijk is. Tot die tijd zul je nog wat geduld moeten hebben.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 door mr. Struijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.