In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 596 kilogram MDMA en een vuurwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R. In 't Veld, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 1969 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Hoogvliet, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.H. Vedder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er procesafspraken zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij zij een gezamenlijke overeenkomst hebben ondertekend. Deze afspraken hielden in dat de verdachte zou worden veroordeeld tot 44 maanden gevangenisstraf en een geldboete van € 20.000,-, in plaats van de eerder voorgestelde 66 maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft de procesafspraken beoordeeld en geconcludeerd dat deze in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen en dat de verdachte zich bewust was van de rechtsgevolgen.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de procesafspraken en de efficiënte rechtspleging die hierdoor is gerealiseerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 44 maanden en een geldboete van € 20.000,-, met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.