ECLI:NL:RBZWB:2025:2619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
02-324100-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte voor het aanwezig hebben van MDMA en een vuurwapen met procesafspraken

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 596 kilogram MDMA en een vuurwapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R. In 't Veld, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte, geboren in 1969 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Hoogvliet, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.H. Vedder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er procesafspraken zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, waarbij zij een gezamenlijke overeenkomst hebben ondertekend. Deze afspraken hielden in dat de verdachte zou worden veroordeeld tot 44 maanden gevangenisstraf en een geldboete van € 20.000,-, in plaats van de eerder voorgestelde 66 maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft de procesafspraken beoordeeld en geconcludeerd dat deze in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen en dat de verdachte zich bewust was van de rechtsgevolgen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de procesafspraken en de efficiënte rechtspleging die hierdoor is gerealiseerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 44 maanden en een geldboete van € 20.000,-, met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-324100-24
vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Hoogvliet
raadsman mr. J.H. Vedder, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 april 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R. In ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen opzettelijk 596 kilo MDMA en 36 kilo amfetamine aanwezig heeft gehad (feit 1) en een pistool voorhanden heeft gehad (feit 2).

3.De procesafspraken

Deze strafzaak kenmerkt zich doordat het Openbaar Ministerie en de verdediging zogeheten procesafspraken hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst welke is ondertekend door verdachte en zijn raadsman op 26 maart 2025 en door de officier van justitie op 31 maart 2025. Voorafgaand aan de inhoudelijke zitting hebben zij deze overeenkomst overgelegd aan de rechtbank. Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben de rechtbank daarmee een gezamenlijk voorstel gedaan over de wijze van afdoening van de zaak. Ter zitting is tussen partijen nader overeengekomen dat de overeenkomst terzake feit 1 ziet op het opzettelijk aanwezig hebben, overeenkomstig de tekst van de tenlastelegging zoals als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Daarnaast is aanvullend overeengekomen dat feit 1 ziet op 596 kg MDMA en niet op 36 kg amfetamine.
Het afdoeningsvoorstel houdt, in de kern, het volgende in:
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten conform de inhoud van bijlage procesafspraken, daaronder de wijzigingen conform de afspraken gemaakt ter zitting begrepen;
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden onvoorwaardelijk en een geldboete van € 20.000,-;
- verdachte ziet af van het indienen van eventuele (nieuwe) onderzoekswensen;
- door de verdediging worden geen bewijsverweren gevoerd;
- de verdediging zal gedurende het proces in eerste aanleg geen aanhoudings- en/of
schorsingsverzoeken indienen, tenzij thans onvoorziene omstandigheden/een acute situatie van persoonlijke aard ontstaat die thans niet wordt voorzien;
- door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de
verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
- verdachte doet schriftelijk afstand van de onder hem in beslag genomen goederen zoals opgenomen in bijlage 1 van de procesafspraken;
- verdachte heeft met deze afspraken – na adequate rechtsbijstand te hebben ontvangen – vrijwillig afstand gedaan van verdedigingsrechten en is zich bewust van de (mogelijke) gevolgen daarvan;
- verdachte zal tijdens de inhoudelijke zitting aanwezig zijn, zodat hij kan worden gehoord over de procesafspraken.
De gehele overeenkomst procesafspraken Openbaar Ministerie en verdachte is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Beoordeling van de procesafspraken door de rechtbankDe rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. Bij de beoordeling zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022
(vgl. ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken is bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte is ook samen met zijn raadsman aanwezig geweest op de openbare terechtzitting van 17 april 2025, alwaar de inhoud van het afdoeningsvoorstel, met de aanvullende wijzigingen die zijn overeengekomen, zijn besproken.
De rechtbank heeft ter zitting benadrukt dat de rechtbank geen partij is bij de (totstandkoming van de) procesafspraken en dat de rechtbank daaraan niet gebonden is. De rechtbank houdt immers een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. Hierbij staat met name de beantwoording van de vragen conform artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering centraal.
De officier van justitie, de raadsman en verdachte hebben ter zitting bevestigd achter het voorstel te staan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het voorstel met zijn raadsman heeft besproken en dat de inhoud van die afspraken duidelijk voor hem is. Verdachte heeft voorts verklaard dat ook de overeengekomen wijzigingen duidelijk zijn voor hem. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank het voorstel volgt – in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten – en hij accepteert de op te leggen straf zoals deze is voorgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen doet geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 overeenkomstig nader is overeengekomen ter zitting en verzoekt dan ook de in de procesafspraken opgenomen bewezenverklaring verbeterd (gewijzigd) te lezen in die zin dat niet het “voorhanden hebben” maar conform de tenlastelegging “het opzettelijk aanwezig hebben” bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie verzoekt voorts verdachte enkel te veroordelen voor het opzettelijk aanwezig hebben van 596 kilogram MDMA. Voor het overige heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig de procesafspraken en heeft hij de integrale bewezenverklaring gevorderd van feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat met de officier van justitie overeenstemming is over de verbeterde (gewijzigde) lezing van de in de procesafspraken opgenomen tenlastelegging en daarmee met de bewezenverklaring zoals door de officier van justitie ter zitting naar voren is gebracht.
De raadsman heeft – overeenkomstig de procesafspraken – geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet, met de officier van justitie en de verdediging, reden de procesafspraken verbeterd (gewijzigd) te lezen zoals ter zitting nader is overeengekomen. Dit betekent dat met betrekking tot feit 1 een bewezenverklaring volgt voor het opzettelijk aanwezig hebben door verdachte van 596 kilogram MDMA.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de bewijsmiddelen in het dossier. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkort vonnis wordt gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. op 10 oktober 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 596 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op 10 oktober 2024 te [woonplaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Beretta M9 U.S. Marine Corps, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – conform het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden en een geldboete ter hoogte van € 20.000,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 596 kilogram MDMA en het voorhanden hebben van een pistool.
Het is algemeen bekend dat harddrugs middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. De grootschalige productie, handel en consumptie van harddrugs veroorzaken regelmatig overlast of genereren andere vormen van criminaliteit. Met het opzettelijk aanwezig hebben van zo’n grote hoeveelheid zoals verdachte had in de garage grenzend aan zijn woning, is verdachte binnen de drugshandel een essentiële schakel geweest en heeft hij hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Het voorhanden hebben van een wapen draagt daar zeker aan bij. Het betreffen dus een ernstige feiten.
Gelet op de aard en ernst van deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, waarbij het opleggen van een geldboete ook aangewezen is. Bij de bepaling van de duur en de hoogte heeft de rechtbank acht geslagen op straffen en geldboetes die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken en rekening gehouden met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Gelet op het voorgaande zou de rechtbank, evenals de officier van justitie, in beginsel een gevangenisstraf van 66 maanden en een geldboete ter hoogte van € 20.000,- passend en geboden achten. De rechtbank is van oordeel dat de procesafspraken in onderhavige zaak nopen tot een andere afweging die resulteert in een lagere straf. Zij overweegt daartoe als volgt. Een matiging van de straf in dit geval is gerechtvaardigd, omdat verdachte heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot efficiëntere rechtspleging heeft geleid. De behandeling van de strafzaak tijdens het onderzoek ter zitting is voortvarend verlopen, nu als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt door naleving van de overeenkomst een hoger beroep voorkomen. Dit levert tijdswinst op en bespaart kostbare zittingscapaciteit. Naast deze proceseconomische belangen zorgt deze procedure er ook voor dat zaken eerder onherroepelijk zijn en opgelegde straffen sneller kunnen worden geëxecuteerd. De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
De door de verdediging en de officier van justitie overeengekomen gevangenisstraf van 44 maanden komt neer op vermindering van de straf met één derde deel. Deze matiging van maximaal één derde deel is bij procesafspraken (zowel in nationaal als in internationaal verband) geen uitzondering en wordt door de rechtbank in deze zaak als een passende vorm van strafafdoening beschouwd, te meer nu ook een geldboete is overeengekomen binnen de procesafspraken.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat de vrijheidsstraf en de geldboete die in de procesafspraken zijn overeengekomen onder de gegeven omstandigheden in redelijke verhouding staan tot de ernst en omvang van de feiten, alsook de rol die verdachte daarin heeft vertolkt. De rechtbank legt dan ook aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht en daarnaast een geldboete ter hoogte van € 20.000,-.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 44 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 20.000,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
135 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 mei 2025.
mr. E.G.F. Vliegenberg en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te [woonplaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 596 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of ongeveer 36 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te [woonplaats]
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een pistool, van het merk Beretta M9 U.S. Marine Corps,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )