ECLI:NL:RBZWB:2025:2625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/02/434079 / JE RK 25-644
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, om de kinderen uit huis te plaatsen, aangehouden. De ouders van de kinderen zijn met elkaar gehuwd en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. De kinderen verblijven feitelijk bij de grootouders moederszijde, maar de moeder heeft de zorg voor de kinderen tijdens de afwezigheid van de grootouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie is veranderd ten opzichte van het eerdere verzoek en dat de moeder nu de zorg voor de kinderen draagt. De kinderrechter heeft geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat er op dit moment onveiligheid voor de kinderen is, vooral gezien de afwezigheid van de vader in verband met zijn opname in een ggz-instelling. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI voor onbepaalde tijd aangehouden, met de mogelijkheid voor de GI om het verzoek opnieuw in te dienen indien de situatie verandert. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434079 / JE RK 25-644
Datum uitspraak: 23 april 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2018 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Goes.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.S. van Aken te Zierikzee.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in zijn beoordeling:
  • de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 11 april 2025 en alle daarin genoemde en opgenomen stukken;
  • het bericht van de GI van 15 april 2025 met als bijlage de (instemmende) verklaring van grootouders moederszijde, ontvangen op 16 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader (via een Teams-verbinding en in aanwezigheid van de verpleegkundige Manon van [ggz-instelling 1] ), bijgestaan door zijn advocaat;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn gedurende het huwelijk van de ouders geboren.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders, maar uit het verzoekschrift van de GI blijkt dat zij (in overleg met de ouders) feitelijk van maandag tot en met vrijdagochtend bij de grootouders moederszijde (hierna: grootouders mz) verblijven.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 juni 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 21 juni 2024 en tot 21 juni 2025 onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering gesteld.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 april 2025 heeft de kinderrechter het verzoek tot het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen. Het reguliere verzoek machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 23 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft haar verzoek - zoals dat is opgenomen in rechtsoverweging 3.1 en 3.2 in de beschikking van deze rechtbank van 11 april 2025 - tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd en verzoekt nu om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een machtiging tot uithuisplaatsing bij een (netwerk)pleeggezin te weten de grootouders moederszijde te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het weekend thuis bij de ouder(s) zijn. De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij grootouders mz verzoekt voor de duur van de ondertoezichtstelling, waarbij de kinderen in het weekend thuis bij de moeder zijn. Het verblijf bij grootouders mz is een fijne en veilige plek voor de kinderen, net als het wonen bij de moeder. De GI heeft eerder niet om een machtiging verzocht, omdat eerst is geprobeerd om veiligheidsafspraken met de ouders te maken waaronder dat zij niet samen met de kinderen in één woning verblijven en omdat de moeder samen met de kinderen bij grootouders mz verbleef. Daardoor kon er ook geen netwerkscreening bij grootouders mz plaatsvinden. In de afgelopen zes weken, tevens de periode dat de vader zijn medicatie niet meer innam, lukte het de ouders niet meer om de veiligheidsafspraken na te komen. De GI stelt dat de situatie op dit moment kwetsbaar is en onvoldoende voorspelbaar en stabiel voor de kinderen. Het is belangrijk dat de feitelijke situatie middels de machtiging wordt vastgelegd, zodat er voor iedereen – en vooral voor de kinderen – rust en duidelijkheid is over waar de kinderen (kunnen) zijn. Tot slot volgen de kinderen KOPP-training bij [ggz-instelling 1] en zal de hulpverlening vanuit [ggz-instelling 2] na de meivakantie starten.
4.2.
Namens de moeder is verzocht om het verzoek af te wijzen. Op basis van de huidige situatie is er geen machtiging nodig. Door en namens de moeder is toegelicht dat de moeder op dit moment voor de kinderen zorgt, nu grootouders mz tot 9 mei 2025 op vakantie zijn. De moeder zal dit blijven doen. Vanaf 12 mei 2025 zal de moeder, anders dan voorheen, één dag in [plaats] werken en de rest van de week is zij thuis(werken). Dit betekent dat de kinderen slechts één dag bij grootouders mz zullen zijn. Daar komt bij dat de GI geen zorgen over de moeder heeft, de vader op dit moment bij [ggz-instelling 1] verblijft en er volgens zijn advocaat een kans bestaat dat hij een zorgmachtiging krijgt.
De moeder heeft zelf nog aangevuld dat zij de afgelopen periode heeft geprobeerd om alles voor iedereen goed te doen en ervoor te zorgen dat de situatie voor de kinderen zo stabiel mogelijk is. Er wordt nu een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht, terwijl het volgens de moeder gaat om de stabiliteit van de vader. Het is in ieders belang dat het goed gaat met de vader. Het verzoek van de GI voelt voor de moeder oneerlijk en als een straf, zeker gelet de timing en dat de kinderen al langere tijd een deel van de week bij grootouders mz zijn.
4.3.
Namens de vader is verzocht om het verzoek af te wijzen. De moeder draagt op dit moment de zorg voor de kinderen en uit de toelichting van de moeder blijkt dat zij dit zal blijven doen. Voor één dag per week dat de kinderen bij grootouders mz verblijven, is geen machtiging nodig. Verder heeft de onveiligheid, die volgens de GI is ontstaan, zich niet gericht op de kinderen en hun opvoedomgeving, maar enkel op de vader zelf die nu bij [ggz-instelling 1] is opgenomen. De vader ziet in dat hij, voor de kinderen, aan zichzelf moet gaan werken en zich aan de afspraken moet gaan houden. Het is de verwachting van de advocaat dat er binnenkort een verzoek voor een zorgmachtiging wordt ingediend. Gelet daarop, dat er nog veel onduidelijkheid is rondom de situatie van de vader en de ondertoezichtstelling nog maar tot 21 juni 2025 loopt, is het niet nodig om nu een machtiging te verlenen.
De vader heeft zelf nog aangegeven dat het goed met hem gaat en dat hij nog even bij [ggz-instelling 1] blijft. Hij wil een goede vader zijn en ziet een zorgmachtiging als extra beveiliging.
4.4.
Aan het begin van het kindgesprek heeft [minderjarige 1] een brief, die hij heeft geschreven met ondersteuning van een medewerker van [begeleiding] , aan de kinderrechter gegeven. Uit die brief volgt dat [minderjarige 1] het goed vindt dat hij tijdelijk bij opa en oma woont. [minderjarige 1] wil dat zijn vader op zaterdag en zondag op bezoek komt, maar zaterdag hoeft niet perse. Ook wil [minderjarige 1] dat de vader elke dag (op de woensdag, zaterdag en zondag na) om 18:00 uur belt. Verder vindt [minderjarige 1] het jammer dat zijn vader nu niet thuiswoont. De vader woont nu niet thuis omdat zijn hoofd te snel gaat. Zo is de vader en dat is voor [minderjarige 1] normaal. Hij denkt dat de vader over een tijdje weer thuis kan zijn. Dit als de vader heeft geleerd dat het beter is om zijn medicatie te blijven innemen. Verder is [minderjarige 1] begonnen met de KOPP-training. [minderjarige 1] geeft aan dat hij meestal boos en anders blij is. Hij is niet vaak verdrietig of bang. [minderjarige 1] is sneller boos dan verdrietig. Dit gebeurt als mensen zich niet aan afspraken houden of beloftes niet nakomen.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat de huidige situatie is gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het indienen van het verzoekschrift door de GI. Eerder verbleven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van maandag tot en met vrijdagochtend bij grootouders mz, nu de moeder doordeweeks in [plaats] werkt. Op zaterdag en zondag waren [minderjarige 1] en [minderjarige 2] thuis met de ouders dan wel met de moeder, zo volgt uit de veiligheidsafspraak die de GI met de ouders heeft gemaakt. Die situatie is ten tijde van de mondelinge behandeling veranderd. De moeder heeft op dit moment de volledige zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu de grootouders mz tot 9 mei 2025 op vakantie zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder toegelicht dat zij de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal blijven dragen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen na de vakantie van grootouders mz slechts één dag per week bij grootouders mz verblijven en de rest van de week is de moeder als opvoeder voor de kinderen beschikbaar. De moeder zal namelijk vanaf 12 mei 2025 één dag per week in [plaats] werken, twee dagen vanuit thuis en de rest van de dagen is zij thuis. Naar het oordeel van de kinderrechter is dat een grote verandering ten opzichte van de situatie zoals die tot voor kort was en volgt daaruit dat de moeder het grootste deel van de week de zorg voor de kinderen zal dragen. Daar komt bij dat de kinderrechter op dit moment geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat er in de huidige situatie onveiligheid voor de kinderen is. De vader verblijft immers sinds 6 april 2025 bij [ggz-instelling 1] en tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de GI geen zorgen heeft over de moeder. Het is wel de vraag hoe de situatie van, en de samenwerking met, de vader eruit zal gaan zien. De kinderrechter stelt vast dat daar tijdens de mondelinge behandeling over is en dat er vermoedelijk ook op korte termijn nog geen duidelijkheid over zal komen. Zo is het, anders dan een vermoeden van de advocaat van de vader, ook nog onduidelijk of er voor de vader een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging zal worden ingediend en als dat het geval is, of de zorgmachtiging wordt verleend en hoe de situatie er dan uit zal zien.
5.3.
Gelet op het bovenstaande en met name de nieuwe situatie die is ontstaan waarbij de moeder het grootste deel van de week de zorg voor de kinderen draagt, is de kinderrechter van oordeel dat er op dit moment niet is voldaan aan de gronden om een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlenen. Mede gelet op de onduidelijkheid rondom de situatie van de vader die er op dit moment (nog) is, zal de kinderrechter het verzoek van de GI voor onbepaalde tijd en voor maximaal het einde van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 juni 2025, aanhouden. Dit betekent dat de GI op elk moment aan de rechtbank kan verzoeken om het verzoek alsnog op korte termijn op zitting te behandelen, indien de GI van mening is dat daar een aanleiding voor is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
houdt de behandeling van het verzoek van de GI voor onbepaalde tijd en voor maximaal het einde van de ondertoezichtstelling (tot 21 juni 2025) aan;
6.2.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.