ECLI:NL:RBZWB:2025:2626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/02/433157 / JE RK 25-497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en aanhouding verzoek machtiging tot uithuisplaatsing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van deze kinderen verlengd voor de duur van twee maanden, tot 26 juni 2025, in afwachting van aanvullende informatie van de gecertificeerde instelling (GI) die betrokken is bij de jeugdzorg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en dat er onduidelijkheid bestaat over de woonomstandigheden van [minderjarige 1]. De GI had verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. Tijdens de zitting zijn de ouders en de kinderen gehoord, waarbij tegenstrijdige informatie naar voren kwam. De kinderrechter heeft besloten dat er meer informatie nodig is voordat een definitieve beslissing kan worden genomen over de verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om uiterlijk 23 mei 2025 een recent plan van aanpak en andere relevante informatie aan de rechtbank te overleggen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de kinderen niet in gevaar komt terwijl het hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/433157 / JE RK 25-497
Datum uitspraak: 23 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 18 maart 2025, ontvangen op 19 maart 2025 en 3 april 2025;
  • het bericht van de GI met als bijlage de Veilig Thuis-melding van 20 maart 2025, ontvangen op 25 maart 2025;
  • het bericht van de GI van 15 april 2025, ontvangen op 16 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Daarbij waren aanwezig de vader, de moeder en een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] (digitaal via een Teams-verbinding), [minderjarige 3] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Zij hebben hierover, apart van elkaar, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 3] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder. [minderjarige 1] woont (feitelijk sinds december 2024) bij haar vader, maar verblijft op dit moment (voor een week) bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 26 april 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 26 april 2024 tot 26 april 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van een jaar, met ingang van 26 april 2024 tot 26 april 2025, alsmede een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp (voor [minderjarige 1] ) voor de duur van zes maanden, met ingang van 26 april 2024 tot 26 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarnaast verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] in een accommodatie voor jeugdzorg.

4.De standpunten

4.1.
De GI benoemt allereerst dat zij voorafgaand aan de zitting een recent plan van aanpak aan de rechtbank heeft gestuurd. In aanvulling op de stukken licht de GI toe dat [minderjarige 1] sinds vorige week niet meer bij de vader woont. De GI heeft [minderjarige 1] aangemeld bij [woonbegeleiding] en zij kan op korte termijn en ter overbrugging begeleid gaan wonen in [plaats 1] . Vanaf september 2025 kan [minderjarige 1] begeleid gaan wonen in [plaats 2] . Dat is ook wat [minderjarige 1] zelf wil. De GI benoemt dat [minderjarige 1] zelfbepalend is en dat het lastig is dat [minderjarige 1] en de ouders alle kanten opgaan als het gaat om de woonplek van [minderjarige 1] . Anders dan de ouders vindt de GI het geen goed idee als [minderjarige 1] terug naar de vader gaat. Zowel [minderjarige 1] als de vader hebben vorige week aangegeven dat het wonen bij de vader al een aantal weken niet goed gaat en dat het niet langer haalbaar is. [minderjarige 1] zegt dat de vader drinkt, nooit thuis is, niet luistert en dat er geen eten is. De ouders zeggen juist dat [minderjarige 1] niet eerlijk is en dat [minderjarige 1] drinkt en niet of niet op tijd thuiskomt. Verder dient ook de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te worden verlengd, zodat er hulpverlening bij de vader kan worden ingezet. Dit vanwege de melding bij Veilig Thuis en omdat [minderjarige 2] een aantal maanden geleden geen contact meer met de vader wilde. De situatie bij de vader is wisselend en de GI vindt het belangrijk dat het goed blijft gaan. Met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zelf gaat het verder goed. Bij [minderjarige 2] is er sprake van schoolverzuim, maar dat heeft ook te maken met haar ziekzijn.
4.2.
De vader is het niet eens met het verzoek voor wat betreft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Er is in het afgelopen jaar geen hulpverlening bij de vader ingezet. Verder bevestigt hij dat [minderjarige 3] minder goed in zijn vel zit en dat hij veel stress heeft. Dit vanwege pesterijen op school en het organiseren van het voetbaltoernooi. De vader heeft uitgelegd dat hij en [minderjarige 2] een week geen contact hebben gehad, na een discussie over het drankgebruik van de vader. De vader drinkt nu minder en het contact met [minderjarige 2] is goed. Desgevraagd geeft de vader aan dat het klopt dat hij niet vaak thuis is, omdat hij thuis gaat piekeren. Hij is vaak bij twee goede vriendinnen, die enkele straten verderop wonen. Als de kinderen willen, kunnen zij mee. Na deze week zal [minderjarige 1] weer bij de vader gaan wonen, waarbij er strenge regels gelden waaronder dat [minderjarige 1] niemand mee naar huis mag nemen en geen alcohol mag drinken. De vader wil ook vaker thuis zijn. Tot slot geeft de vader aan dat hij openstaat voor hulp bij de opvoeding en omgang met zijn kinderen. Hij probeert het voor hen goed te doen.
4.3.
De moeder sluit zich aan bij de vader. Voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is er geen maatregel nodig. De vader is in positieve zin veranderd en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gaan graag naar de vader en dat gaat ook goed. De ouders (en hun partners) werken ook al een geruime tijd samen. De moeder is het er niet mee eens om [minderjarige 1] (tijdelijk) begeleid te laten wonen in [plaats 1] . [woonbegeleiding] is een open groep en het is niet verantwoord om [minderjarige 1] daar zonder ouder(s) of begeleiding te laten zijn. Temeer omdat [minderjarige 1] veel drinkt en drugs gebruikt. Na de week bij haar tante zal [minderjarige 1] terug naar de vader gaan en zullen er strenge regels gelden, die de ouders samen hebben opgesteld en waarmee [minderjarige 1] ook akkoord is gegaan. Tot slot licht de moeder toe dat de huissleutel van [minderjarige 1] vorige week is ingenomen, nadat bleek dat [minderjarige 1] vriendjes in huis verstopte om samen te drinken en het bed te delen.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] verteld dat het onduidelijk is waar [minderjarige 1] zou moeten wonen en dat zij veel heen en weer gaat. Dat vindt [minderjarige 1] niet fijn, maar zij geeft aan dat zij eraan gewend is en dat het is zoals het is. Het liefst wil zij begeleid wonen. [minderjarige 1] staat op de wachtlijst en in september 2025 is er plek voor haar in [plaats 2] . Zij wil absoluut niet, ook niet ter overbrugging, op een (crisis)groep wonen. Sinds de kerstvakantie 2024 woont [minderjarige 1] bij haar vader. Zij botsen veel en door een ruzie is [minderjarige 1] vorige week weggegaan bij de vader. Dit (mede) omdat de ouders haar vriendje van 23 jaar niet goedkeuren. Op dit moment is [minderjarige 1] voor een week bij de moeder en daarna gaat zij een week naar haar tante. Daarna gaat [minderjarige 1] terug naar de vader, totdat zij begeleid kan gaan wonen. Daarvoor is het eerst nodig dat [minderjarige 1] en haar vader goed met elkaar praten en afspraken maken. De vader is bijna nooit thuis of komt midden in de nacht thuis. Dat maakt dat [minderjarige 1] ook weggaat, zij wil niet telkens alleen thuis zitten. [minderjarige 1] heeft het gevoel dat haar ouders haar, door de dingen die in het verleden zijn gebeurd, niet geloven en dat zij telkens moet bewijzen dat zij zich aan afspraken kan houden. Dat vindt [minderjarige 1] vervelend.
4.5.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 3] aangegeven dat het sinds ongeveer twee maanden beter gaat tussen de ouders. Dat vindt [minderjarige 3] fijn. Zowel bij de moeder als bij de vader thuis gaat het goed. Wel heeft [minderjarige 3] veel stress en spanning en is hij de laatste tijd vaker ziek. Dit vanwege een voetbaltoernooi van school, maar ook door een conflict tussen zijn vader en [minderjarige 1] . [minderjarige 3] vindt het moeilijk dat [minderjarige 1] zich niet altijd goed gedraagt en dingen verzint die niet waar zijn. [minderjarige 3] zou willen dat de vader vaker thuis is en zou meer dingen met hem willen doen. Voor wat betreft de moeder zou [minderjarige 3] willen dat zij dingen serieuzer neemt. [minderjarige 3] vindt niet dat de jeugdbeschermer betrokken moet blijven.
4.6.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 2] gezegd dat het thuis en op school beter gaat. De ouders hebben een goed contact met elkaar en dat vindt [minderjarige 2] fijn. De vader heeft toegegeven dat hij fout zat en dat heeft [minderjarige 2] geholpen. [minderjarige 2] geeft aan dat de vader van zijn fouten heeft geleerd en dat hij echt is verbeterd. Verder heeft [minderjarige 2] medicatie voor haar ADHD, waardoor zij zich beter kan concentreren op school. Wel maakt zij zich zorgen over haar toekomst. [minderjarige 2] wil rechercheur worden, maar zij vraagt zich af of dat met de medicatie kan. Daar komt bij dat haar gehoor en zicht slecht is. Dit geldt ook voor het halen van een rijbewijs. [minderjarige 2] vindt niet dat zij hulpverlening nodig heeft. Zij kan altijd terecht bij haar ouders of vriendinnen. Ook is er geen sprake van schoolverzuim. Wel is [minderjarige 2] nog bezig met het nakomen van uren, waarop zij onterecht op afwezig is gezet.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de informatie die hij op schrift, tijdens de mondelinge behandeling en tijdens de gesprekken met de kinderen heeft verkregen tegenstrijdig is. Ook staat vast dat de kinderrechter op schrift aan nieuwe informatie enkel een (aangevuld) verzoek van de GI heeft ontvangen. Hij heeft geen recent plan van aanpak, geen advies van de gedragswetenschapper van de GI, geen inzicht in de kernbeslissingen die de GI in het afgelopen jaar heeft genomen en geen tijdlijn wat er in het afgelopen jaar is gebeurd of welke aanmeldingen er zijn gedaan. De kinderrechter is van oordeel dat hij die informatie van de GI nodig heeft, voordat hij verder met de ouders en de GI in gesprek kan gaan over de kinderen en het verzoek van de GI. Om die reden zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van twee maanden verlengen te weten tot 26 juni 2025, nu hij van oordeel is dat vooralsnog is voldaan aan wettelijke criteria voor het verlengen van de maatregel. De kinderen worden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. Zo komen er vanuit de ouders en de GI tijdens de mondelinge behandeling zorgen en onduidelijkheid over [minderjarige 1] en haar woonperspectief naar voren, lijkt [minderjarige 3] zich in de opvoedsituatie niet lekker in zijn vel te voelen en is er bij [minderjarige 2] sprake van schoolverzuim en maakt zij zich naar het oordeel van de kinderrechter, meer dan leeftijdgenoten, zorgen over haar toekomst. Het overige deel van het verzoek van de GI houdt de kinderrechter aan tot de mondelinge behandeling van [datum] 2025 om [uur] . De kinderrechter zal hierbij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet nogmaals oproepen voor een gesprek met de kinderrechter.
5.3.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk 23 mei 2025 een recent plan van aanpak, het advies van de eigen gedragswetenschapper en de kernbesluiten die de GI in het afgelopen jaar heeft genomen aan de rechtbank zal overleggen, net als eventuele verslagen van betrokken hulpverlening. Het moet voor de kinderrechter duidelijk worden welke mogelijkheden er zijn voor [minderjarige 1] als het gaat om waar zij moet wonen en wat volgens de GI het meest passend bij haar is. Ook dient de GI te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten van hulpverlening bij de vader thuis, bijvoorbeeld in de vorm van IPT. Daarnaast verwacht de kinderrechter een nadere onderbouwing van de GI als het gaat om de vraag waarom de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verder moet worden verlengd. Dit met name gelet op dat het feit dat de kinderrechter hoort en ziet dat de ouders (en hun partners) beter met elkaar samenwerken, waarbij de kinderrechter zich afvraagt of een overgang naar het vrijwillig kader voor deze ouders passend zou zijn. Als de GI van mening is dat dat (nog) niet het geval is, dient de GI dat op schrift nader toe te lichten.
Aan de ouders geeft de kinderrechter mee om na te denken over het woonperspectief van [minderjarige 1] en om daarover met de GI in gesprek te blijven gaan. Dit vindt hij met name belangrijk gelet op dat [minderjarige 1] bijna meerderjarig is. De kinderrechter benadrukt dat het van belang is dat er een passende oplossing voor [minderjarige 1] komt, zodat [minderjarige 1] en de ouders rust gaan ervaren en [minderjarige 1] kan gaan toewerken naar haar meerderjarigheid.
5.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] met ingang van 26 april 2025 en tot 26 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt het resterende deel van het verzoek aan tot de
mondelinge behandeling van [datum] 2025 om [uur], welke wordt gehouden in het gerechtsgebouw van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, Kousteensedijk 2 (4331 JE), ten overstaan van mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, voor de duur van 45 minuten en in afwachting van de nadere informatie van de GI zoals opgenomen in rechtsoverweging 5.3 (een en ander dient uiterlijk 23 mei 2025 aan de rechtbank te worden toegestuurd);
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor die mondelinge behandeling voor de GI, de vader en de moeder;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch .