ECLI:NL:RBZWB:2025:2630

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
C/02/431784 / JE RK 25-251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling

Op 17 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voor de duur van twaalf maanden. Dit verzoek is gedaan vanwege ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen, die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en andere problematische situaties. De moeder van de kinderen vertoont forse persoonlijke problematiek, waaronder een angststoornis en emotionele uitbarstingen, wat leidt tot onveilige situaties voor de minderjarigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de nodige zorg en opvoeding te bieden, en dat eerdere hulpverlening in een vrijwillig kader niet het gewenste effect heeft gehad. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met als doel de ontwikkeling van de minderjarigen te waarborgen en hen te beschermen tegen verdere schade. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431784 / JE RK 25-251
Datum uitspraak: 17 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen: de Raad,
locatie Breda.
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2021 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.P.M.A. Laeyendecker te Oss,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof in Gilze.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 februari 2025;
- het gewijzigd verzoek van Raad, ontvangen op 3 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een medewerkster namens de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het verzoek van de Raad en het resterende verzoek van de man in de zaak met kenmerk C/02/424534 / FA RK 24-3226 zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij aparte beschikking beslist.
1.4.
De [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.3.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4.
Bij beschikking van 20 december 2024, in de zaak die bekend is onder zaaknummer C/02/424534 / FA RK 24-3226, heeft de rechtbank bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij de vader. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vader de moeder éénmaal per vier weken via e-mail informeert over de gezondheid van de minderjarigen en dat hij aan haar telkens kopieën geeft van de schoolrapporten zodra hij hierover beschikt en dat hij haar meteen via e-mail op de hoogte stelt van belangrijke zaken over de minderjarigen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie [geboorteplaats 1] , voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Op 3 april 2025 wijzigt de Raad het verzoek, in die zin dat wordt verzocht om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Eindhoven voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen moeder en ex-partner(s) en van ruzie tussen de ouders. [minderjarige 1] heeft gezien dat de moeder de vader van de trap duwde en dat de moeder de vader sloeg. [minderjarige 1] is ook getuige geweest toen opa (moederzijde) de vader bedreigde. [minderjarige 1] heeft EMDR-sessies gehad in verband met trauma gerelateerde klachten. Zij heeft veel onderwijs gemist toen zij bij de moeder woonde. Opgevallen is dat [minderjarige 1] een groot verschil laat zien in gedrag tussen vaders of moeders aanwezigheid. Tijdens schoolobservaties is ook gezien dat [minderjarige 1] haar gedrag aanpast naar de omgeving waarin zij verkeert.
4.2.
[minderjarige 2] is prematuur geboren. Zij heeft een taalachterstand en loopt in haar ontwikkeling achter op de kalenderleeftijd. Dit wordt ook gezien in de omgang met andere kinderen. Volgens Veilig Thuis is er bij [minderjarige 2] sprake van hechtingsproblematiek.
4.3.
De moeder lijkt haar boosheid en angsten moeilijk te kunnen reguleren. Dit uit zich in scheldpartijen. Zij zegt zelf een angststoornis, bipolaire stoornis en PTSS te hebben. Bij de moeder zijn er zorgen om haar veiligheid, het niet nakomen van afspraken, emotionele uitbarstingen, stemmingswisselingen en mijding van zorg. Vanwege deze factoren zijn er ook zorgen rondom de gezondheid en het veilig opgroeien van de minderjarigen. Eerder heeft de moeder uitingen gedaan over zelfmoord richting [minderjarige 1] . Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen, omdat de moeder onvoldoende beseft wat de minderjarigen nodig hebben om zich veilig te kunnen ontwikkelen. Daarnaast is de moeder onvoorspelbaar voor de minderjarigen en zorgde zij ervoor dat de minderjarigen meerdere keren in een onveilige situatie hebben verkeerd.
4.4.
De moeder verblijft bij [crisisopvang] . Daar zijn er zorgen over de omgang van de moeder met de minderjarigen. [crisisopvang] geeft aan dat moeder verbaal agressief is geweest richting [minderjarige 1] . De moeder kan in paniek raken wanneer er onduidelijkheid is, bijvoorbeeld met vader of over de financiën. Daarnaast betrekt de moeder haar huidige partner, sinds hij uit detentie is, direct bij de momenten dat de minderjarigen bij haar zijn. De trajectbegeleiding heeft geen zicht op hoe de omgang tussen de partner van de moeder en de minderjarigen verloopt. De emotionele veiligheid van de minderjarigen is in het geding als zij bij de moeder zijn. Gezien wordt dat [minderjarige 1] zich zorgen maakt om haar moeder, omdat zij niet weet waar haar moeder verblijft of waar zij naar toe gaat als zij in het weekend naar de moeder moet. Verder ziet [crisisopvang] dat de moeder hulp nodig heeft op het gebied van haar financiën, het structureren van haar dagindeling en het reguleren van haar emoties.
4.5.
De communicatie tussen de ouders verloopt stroef. Zij maken ruzie met elkaar in het bijzijn van de minderjarigen. Ook hierdoor worden de minderjarigen in hun ontwikkeling bedreigd. Het lijkt erop dat de vader niet goed kan omgaan met het gedrag van de moeder. Daarnaast lijken beide ouders te weinig te zien wat de minderjarigen nodig hebben.
4.6.
Hoewel de vader hulpverlening accepteert, acht de Raad de ouders onvoldoende bereid en/of in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging bij de minderjarigen weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Dit terwijl de ouders moeten leren om met elkaar te communiceren en samen te werken in het belang van de minderjarigen.

5.Het standpunt van belanghebbenden en informant

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij niet op een ondertoezichtstelling zit te wachten. Volgens de moeder is dit ook niet nodig; er is immers al hulpverlening betrokken en deze wordt opgestart. De moeder beaamt dat de communicatie tussen de ouders nog te wensen overlaat. Zij benoemt hierbij het voorbeeld over de communicatie rondom het overlijden van oma. Als er een ondertoezichtstelling komt, moet er aandacht zijn voor de communicatie. Verder wenst de moeder op te merken dat zij altijd goed voor de minderjarigen heeft gezorgd. Zij zijn goed opgevoed. Het probleem is dat er vanuit de vader continue aan de minderjarigen getrokken wordt. Daarnaast is het onjuist dat de moeder de minderjarigen onder begeleiding ziet. De moeder ziet de minderjarigen eens in de veertien dagen in het moeder-kindhuis waar zij verblijft. Bij de omgangsmomenten is niemand aanwezig.
5.2.
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij zich kan verenigen met het verzoek. Hoewel hij liever geen ondertoezichtstelling had gehad, is de vader ook realistisch. Eerdere hulpverlening in een vrijwillig kader heeft niet het gewenste resultaat gehad. Hulpverlening in een dwangkader is daarom onafwendbaar. Het raadsrapport is duidelijk over de zorgen die er zijn. De minderjarigen hebben trauma’s opgelopen en zij worden in hun ontwikkeling bedreigd. Aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt dan ook voldaan. Volgens de vader moet het speerpunt van de ondertoezichtstelling zijn dat de minderjarigen op een veilige manier contact kunnen hebben met hun moeder.
5.3.
Door de GI wordt, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De GI kan zich vinden in het verzoek van de Raad. De GI heeft op dit moment geen wachtlijst. Dit betekent dat er binnen een week na de beslissing met de ouders contact opgenomen kan worden.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij zijn getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en tussen de moeder, opa en (ex)-partners. De moeder, die kampt met forse persoonlijke problematiek, heeft de minderjarigen meermaals in onveilige situaties gebracht. Het gevolg hiervan kan zijn dat de minderjarigen zich extreem onveilig voelen bij hun ouders. Dit maakt dat de minderjarigen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd.
6.3.
Daarnaast zijn er zorgen over het contact tussen de moeder en de minderjarigen. De moeder is onvoorspelbaar in gedrag, kan emoties en boosheid moeilijk reguleren en heeft agressie vertoond richting de minderjarigen. Hoewel er volgens de moeder geen sprake is van begeleide omgang, worden er twijfels geuit over de veiligheid van de minderjarigen wanneer zij bij de moeder zijn. Zo is er bijvoorbeeld geen zicht op hoe de huidige partner en de minderjarigen met elkaar omgaan. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen, omdat moeder onvoldoende beseft wat zij nodig hebben om zich veilig te kunnen ontwikkelen.
6.4.
Tevens speelt een rol dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren. Dit maakt een constructieve samenwerking in het belang van de minderjarigen onmogelijk. Gezien wordt dat de ouders vaak niet op één lijn zitten en zij de minderjarigen belasten met volwassenzaken. Er moeten desondanks besluiten genomen worden in het belang van de minderjarigen. Dit maakt dat zij in hun ontwikkeling bedreigd worden, bijvoorbeeld als een therapie niet kan doorgaan door het ontbreken van toestemming.
6.5.
Verder is gebleken dat hulpverlening vanuit een vrijwillig kader geen effect heeft gehad. Hoewel de ouders hun best doen, lukt het niet om de gewenste resultaten te bereiken. Vanuit het gedwongen kader moet meegekeken worden, moeten ouders gestimuleerd worden in de onderlinge communicatie en dienen zij gemotiveerd te worden om constructief met elkaar samen te werken. Hulpverlening in een gedwongen kader zorgt er bovendien voor dat de contacten tussen de moeder en de minderjarigen gemonitord kunnen worden.
6.6.
De kinderrechter verwacht van de GI regievoering op genoemde punten. De ouders hebben duidelijke en strakke kaders nodig. Tevens is het voor de komende periode van belang dat er, zoals reeds genoemd, sprake is van een stabiel contact tussen de minderjarigen en de moeder. Het is aan de GI als regievoeder om zicht te houden op dat contact. De kinderrechter gaat uit van de toezegging van de GI dat er, nu er geen wachtlijst is, voortvarend zal worden opgetreden en er spoedig een jeugdbeschermer aan het gezin zal worden toegewezen.
6.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek van de Raad zal toewijzen voor de verzochte duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht deze termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat er langdurige inzet van hulpverlening nodig is.
Doelen
6.8.
Als doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
- De therapie van [minderjarige 1] wordt gecontinueerd;
- Passend onderwijs voor [minderjarige 1] wordt gecontinueerd;
- Passend onderwijs en therapie voor [minderjarige 2] wordt gecontinueerd;
- Ouders ontvangen gezamenlijk hulpverlening: zij communiceren in het belang van de minderjarigen, zij werken samen in het belang van de minderjarigen en waar nodig wordt het traject Solo parallel ouderschap ingezet;
- Begeleide omgang (Gezinsmanager) tussen moeder en de minderjarigen wordt ingezet op woensdagmiddag (eens per veertien dagen) om de interactie tussen moeder en de minderjarigen te observeren. De GI evalueert deze interactie en mocht er iets meer nodig zijn, dan kan bijvoorbeeld opvoedondersteuning worden ingezet. Als de interactie goed gaat, kan de observatie beëindigd worden;
- De GI houdt zicht op de omgang tussen moeder en de minderjarigen: de tijdelijke contactregeling wordt tijdens moeders verblijf in [crisisopvang] gevolgd. Als de minderjarigen bij moeder overnachten, verblijven zij in het moeder- kindhuis/ [crisisopvang] . De tijdelijke contactregeling stopt op het moment dat moeder elders gaat verblijven. (nieuwe woning/samenwonen);
- De GI houdt zicht op moeder en haar verhuisplannen en het vervolg daarvan;
- Bij vader wordt zo nodig opvoedingsondersteuning ingezet (gericht op pubers).
Uitvoerbaar bij voorraad
6.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, locatie Eindhoven, met ingang van 17 april 2025 tot 17 april 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.