ECLI:NL:RBZWB:2025:2643

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/02/428079 / FA RK 24-4993
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van der Velde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing gezamenlijk gezag en voorlopige omgangsregeling in een complexe familierechtelijke zaak met zorgen over de opvoedkwaliteiten van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen de man en de vrouw, ouders van twee minderjarigen. De man verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen, terwijl de vrouw dit verzoek afwees en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming vroeg naar de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een gewelddadige relatie hebben gehad, wat heeft geleid tot zorgen over de veiligheid en het welzijn van de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er onvoldoende vertrouwen is in de communicatie en samenwerking tussen de ouders. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen is om eerst een goede omgangsregeling te realiseren voordat gezamenlijk gezag kan worden overwogen. De rechtbank heeft een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week op zaterdag en woensdag bij de man verblijven, en heeft de behandeling van de zaak aangehouden voor een onderzoek door de Raad. De Raad zal rapporteren over de omgangsregeling en de opvoedkwaliteiten van de man, met als doel de situatie van de kinderen te verbeteren.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/428079 / FA RK 24-4993
datum uitspraak: 1 mei 2025
beschikking over gezamenlijk gezag en vaststelling zorg- of omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. H. Goedegebure in Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.C. Buntsma in Middelburg,
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2016, hierna: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2021, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 28 oktober 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 12 maart 2025 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- het op 13 maart 2025 ontvangen F9-formulier met bijlage.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 27 maart 2025. Bij die behandeling zijn partijen met hun advocaten gekomen. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad.
2.2
Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
2.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de vrouw.
2.4
De man heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking:
- te bepalen en vast te stellen dat de man met de vrouw gezamenlijk worden belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- te bepalen en vast te stellen dat er een zorgregeling zal zijn tussen de man en beide minderjarige kinderen waarbij de man beide kinderen het ene weekend bij zich heeft op de zaterdagen vanaf 10:00 uur tot 19:00 uur en het andere weekend vanaf zaterdagochtend 10:00 uur tot zondagmiddag 16:00 uur; de man en de vrouw zullen het halen en het terugbrengen van de beide kinderen in onderling overleg met elkaar regelen; verder zullen naar de rechtbank begrijpt de vakanties en vrije dagen bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • om het verzoek tot gezamenlijk gezag van de man af te wijzen;
  • te bepalen met betrekking tot het verzoek tot een (zorg-) omgangsregeling dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek zal doen waarbij wordt onderzocht welke omgangsregeling in het belang van beide kinderen is, rekening houdend met de belastbaarheid van de man;
  • het verzoek tot verdeling van de schoolvakanties af te wijzen.

4.De beoordeling

Gezag
4.1
De man onderbouwt zijn verzoek om hem samen met de vrouw met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten als volgt. De vrouw heeft eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zij hebben hun hoofdverblijf bij haar. De man heeft de kinderen erkend. De man wenst mede betrokken te worden bij alle beslissingen die in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de ouders dienen te worden genomen. De man wil meer weten en ook een inhoudelijke bijdrage kunnen leveren als het gaat om belangrijke beslissingen, zoals in verband met gezondheid en school. De man wil graag de vaderrol vervullen voor zijn beide kinderen en betrokken zijn als een verantwoordelijke ouder. De man heeft een positieve band met beide kinderen en er is volgens hem reden om van gezamenlijk gezag ten behoeve van de kinderen af te zien.
4.2
De vrouw verzet zich tegen de toewijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag omdat er een risico bestaat dat de kinderen klem en verloren raken en het ook overigens niet in het belang van de kinderen is. De vrouw voert hierbij, kort weergegeven, het volgende aan. De relatie van partijen was zeer gewelddadig. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld en ondervinden daar de gevolgen van (vooral [minderjarige 1] ). De man heeft niet meegewerkt aan hulpverlening toen die voor de kinderen of moeder nodig was. Als voorbeeld noemt de vrouw de aanmelding van [minderjarige 1] bij [hulpverlening] , die voor [minderjarige 1] geïndiceerd was vanwege KOPP-problematiek en hechtingsproblemen, waarvoor de man medewerking heeft geweigerd. Omdat de vrouw eenhoofdig gezag heeft kon de hulp voor [minderjarige 1] toch doorgaan. De vrouw voert verder aan dat de man kampt met psychische klachten (hij zou zijn gediagnostiseerd met borderline) en een drankprobleem heeft. Hij gebruikt medicatie voor epilepsie, ADHD, antidepressiva en gebruikt daarbij alcohol. Door het middelengebruik is de man agressief en vaak niet beschikbaar voor de kinderen. De combinatie van het drankgebruik van de man, zijn dwingende persoonlijkheid en het verleden van huiselijk geweld maken dat de vrouw vreest dat de kinderen klem en verloren zullen raken tussen ouders als zij gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast. De vrouw gunt de kinderen een fijn contact met hun vader, maar zij heeft op dit moment niet het vertrouwen dat de man een veilige, stabiele basis kan vormen. Zij wil daarom de mogelijkheid behouden om spreekwoordelijk op de rem te kunnen drukken; dat kan als zij het eenhoofdig gezag behoudt. Gezamenlijk gezag zou voor de man bovendien praktisch niets opleveren omdat hij nu al geïnformeerd wordt over de kinderen en bij alle beslissingen over hulpverlening, school en doktersbezoek wordt betrokken.
4.3
De Raad heeft ter zitting uitgesproken dat hij op dit moment geen basis ziet voor gezamenlijk gezag. De vraag naar gezamenlijk gezag spitst zich toe op de communicatie tussen ouders over de invulling van het gezag, terwijl het belang van de kinderen in eerste instantie is gelegen in een veilig en prettig contact met elk van hun ouders. Ook indien de Raad wordt gevraagd een onderzoek op te starten, meent de Raad dat dit zich niet zou moeten uitstrekken tot de vraag naar de opportuniteit van gezamenlijk gezag aangezien dit de toch al moeizame discussie over een passende omgangsregeling verder dreigt te vertroebelen.
Juridisch kader en oordeel rechtbank
4.4
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de ouder van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet al eerder met de moeder hebben gehad. Verder staat in dit artikel dat het verzoek kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders klem komt te zitten tussen zijn of haar ouders en niet te verwachten is dat hier binnen korte tijd genoeg verbetering in komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.5
De rechtbank ziet twee ouders die ondanks hun eigen problemen en moeizame onderlinge verhouding hun best doen om samen zo goed mogelijke ouders te zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders erkennen de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen - vooral [minderjarige 1] - en proberen ze een liefdevolle basis te bieden om gezond op te groeien. Op grond van de stukken en de informatie die op zitting gedeeld is, is de rechtbank desondanks met de Raad van oordeel dat het op dit moment niet in het belang is van de kinderen om de man samen met de vrouw met het gezamenlijk gezag over de kinderen te belasten. Het ontbreekt aan goede communicatie tussen ouders en afspraken worden onvoldoende nageleefd. De man heeft zich in het verleden niet steeds bereid getoond om op een constructieve manier mee te werken aan hulp die voor [minderjarige 1] geïndiceerd was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij toekenning van gezamenlijk gezag het risico bestaat dat de kinderen klem komen te zitten tussen hun ouders. De ouders zullen eerst in het kader van het komen tot een goede omgangsregeling moeten laten zien dat zij kunnen samenwerken. Zo kunnen de man en de kinderen verder werken aan onbelast contact en kan hun relatie groeien en stabiliseren, terwijl de vrouw het vertrouwen in de man kan herwinnen. Als deze voorwaarden zijn vervuld kan gezamenlijk gezag in beeld komen.
4.6
De rechtbank wijst het verzoek van de man om hem met de vrouw gezamenlijk te belasten met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af.
Omgangsregeling
4.7
De man onderbouwt zijn verzoek tot het vaststellen van een zorgregeling door te stellen dat hij nu al regelmatig omgangscontacten heeft met beide kinderen. In verband met de continuïteit en duidelijkheid naar beide kinderen en de ouders zelf wil hij graag een zorgregeling vastgelegd zien op de wijze zoals in het verzoek beschreven (zie 3.1). Juist omdat de man veel van zichzelf herkent in [minderjarige 1] wil hij er graag voor hem zijn. Hij probeert ook buiten de omgangsregeling om contactmomenten te creëren, bijvoorbeeld door naar de voetbaltraining te gaan op woensdag. Deze contactmomenten zijn de lichtpuntjes in zijn week.
4.8
De vrouw voert verweer tegen de vaststelling van de omgangsregeling en stelt dat de man veelvuldig afwijkt van de basisafspraak die is gemaakt voor de omgang. Hij wil deze vaak op een ander tijdstip laten starten of eindigen of laat de afspraak zonder duidelijke redenen helemaal niet doorgaan. De vrouw heeft daarom twijfels over de beschikbaarheid van de man. Zij vraagt zich ook af of de huidige vastgestelde regeling nog wel in het belang is van de kinderen en of de man de zorg voor de kinderen wel aankan. De vrouw wenst dat de Raad advies zal uitbrengen over wat haalbaar is voor de man en welke omgangsregeling in het belang is van de kinderen. De vrouw meent dat in elk geval een omgangsregeling waarbij de vrouw nooit een vrij weekend heeft met de kinderen niet in het belang van de kinderen is. Zij wil de huidige regeling (eens per twee weken van zaterdag 10:00 tot zondag 16:00) handhaven, mits de Raad dit in het belang van de kinderen acht.
4.9
De Raad benoemt de zorgen die er zijn ten aanzien van de opvoedkwaliteiten en de belastbaarheid van de man. Zo erkent de man dat hij in zijn poging om de kinderen tegen gevaren te beschermen soms bozer kan overkomen dan hij bedoelt. Hij verheft soms zijn stem en ziet dan dat de kinderen daar schrikachtig op reageren. Ook blijkt dat de man door het gebruik van voorgeschreven medicijnen ‘s nachts of ‘s ochtends niet altijd meteen kan wakker worden. De Raad acht het daarom op dit moment niet raadzaam om de kinderen bij de man te laten overnachten. De Raad spreekt ook zijn zorgen uit over de verklaring van de man dat hij de kinderen tijdens zijn logeerweekend soms terugbrengt naar de vrouw, als zij huilen en zeggen dat zij hun moeder missen. Ook het ontbreken van een sociaal netwerk dat de man zou kunnen helpen en steunen bij het nakomen van de omgangsregeling is reden tot zorg. De Raad stelt vast dat de kinderen lijken te worden belast met volwassen zaken en uit zijn zorgen over de signalen van parentificatie bij [minderjarige 1] . De genoemde signalen zijn aanleiding voor de Raad om de rechtbank te adviseren een Raadsonderzoek te gelasten naar een passende omgangsregeling.
Juridisch kader en oordeel rechtbank
4.1
In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen dan wel het recht op omgang ontzeggen, al dan niet voor bepaalde tijd. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
- omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
- de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
-het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
- er is een andere reden waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.11
De rechtbank beoordeelt als positief dat beide ouders betrokken zijn bij hun kinderen en een belangrijke rol in hun leven willen spelen. De zorgen die de Raad heeft benoemd over de opvoedkwaliteiten van de man en zijn belastbaarheid deelt de rechtbank. Wat eerder is opgemerkt onder het kopje ‘gezag’ geldt minstens evenzeer voor de afspraken en uitvoering van de omgangsregeling: goede communicatie tussen ouders is van het grootste belang. Daarvan is nu geen sprake: beide partijen betichten elkaar ervan de gemaakte afspraken niet na te komen. De man zegt om onduidelijke redenen af of brengt de kinderen eerder terug tijdens zijn weekend, terwijl de vrouw eenzijdig de afgesproken omgangsregeling beperkt. Ook stellen beide partijen dat de ander via de kinderen communiceert. Hoewel beide ouders erkennen dat in het belang van de kinderen de communicatie zou moeten verbeteren, is dat tot nu niet gelukt.
4.12
De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen geven op het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling. Het is niet duidelijk of de veiligheid van de kinderen bij de man altijd geborgd is. De rechtbank wil graag meer inzicht krijgen in de situatie van de ouders en hun omgeving. De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
  • Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] past het beste bij hun belangen?
  • Hoe moet die regeling eruit gaan zien?
  • Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van de zaak voor de duur van zes maanden worden aangehouden.
Voorlopige omgangsregeling
4.13
Hoewel de rechtbank aanleiding ziet voor een onderzoek door de Raad naar een passende omgangsregeling, realiseert zij zich dat het voor partijen vervelend is dat een onderzoek door de Raad lang op zich zal laten wachten en partijen langer in onzekerheid zullen blijven. Toch oordeelt zij dat het voor de kinderen op dit moment beter is om een beperkte, maar vaste afspraak te hebben voor de omgang met vader, dan een uitgebreidere regeling waar mogelijk weer van moet worden afgeweken vanwege de zorgen die er bestaan. Gezien de zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de man, adviseert de Raad dat het op dit moment niet passend is om een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen ook ’s nachts bij de man blijven.
4.14
Omdat het onderzoek naar verwachting niet eerder dan over zes maanden is afgerond en aan de rechtbank en aan partijen zal worden toegezonden, heeft de rechtbank met partijen een voorlopige omgangsregeling besproken. Partijen zijn het volgende overeengekomen. De huidige omgangsregeling, waarbij de kinderen eens per twee weken in de oneven weken op zaterdag tussen 10:00 en 19:00 bij de man verblijven, zal worden voortgezet. Daarnaast zal de man de kinderen eens per twee weken op woensdag (ook in de oneven weken, dus de woensdag voorafgaand aan de zaterdag waarop de kinderen bij de man zijn) uit school halen, met ze naar voetbaltraining gaan en ze na de training terugbrengen naar de vrouw.

5.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt bij wijze van voorlopige regeling dat de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] recht hebben op omgang met elkaar:
 éénmaal per twee weken in de oneven weken op woensdag uit school tot na de voetbaltraining van [minderjarige 1] ,
 éénmaal per twee weken in de oneven weken op zaterdag van 10:00 uur tot 19:00 uur,
 tijdens een deel van de schoolvakanties, in onderling overleg door partijen te regelen;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Middelburg een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in rechtsoverweging 4.12 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport uiterlijk 2 weken vóór de nog te plannen mondelinge behandeling in november 2025 bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
- houdt de behandeling van het omgangsverzoek aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in november 2025;
- wijst het verzoek van de man om hem met de vrouw gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van der Velde, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025 in aanwezigheid van mr. Vork, griffier
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.