ECLI:NL:RBZWB:2025:2660

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
02-243095-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs door het vervoeren van aceton

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2025 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte, geboren in 1998 en preventief gedetineerd in de P.I. Grave, werd ervan beschuldigd 3600 liter aceton te hebben vervoerd, een stof die gebruikt kan worden voor de productie van MDMA. Tijdens de zitting op 18 april 2025 heeft de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, zijn standpunt toegelicht, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte dacht AdBlue te vervoeren, een stof die hij kende uit Roemenië.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte op 27 juli 2024 in Breda de aceton had vervoerd. De verdachte had de aceton zelf in de bus geplaatst en was zich bewust van de aard van de lading. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij dacht dat het om AdBlue ging, ongeloofwaardig was. De verdachte had eerder betrokkenheid bij het vervoeren van andere stoffen die bekend zijn als versnijdingsmiddelen voor harddrugs, wat zijn kennis over de lading in twijfel trok.

De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, zonder geldboete. De rechtbank benadrukte de ernst van de georganiseerde drugscriminaliteit en de gevolgen daarvan voor de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-243095-24
vonnis van de meervoudige kamer van 2 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [adres]
preventief gedetineerd in de P.I. Grave.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 april 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs door 3600 liter aceton te vervoeren.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a Opiumwet door het vervoeren van 3600 liter aceton.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd. Verdachte dacht namelijk dat hij AdBlue vervoerde, dat hij kent uit Roemenië als hulpmiddel voor schonere brandstof. Hij wist niet dat hij aceton vervoerde en niet dat dat bij de productie van drugs kan worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op 27 juli 2024 in een door hem gehuurde rode Bo-rent-bus 3600 liter aceton heeft vervoerd. Die aceton had hij de dag ervoor al op het parkeerterrein van de Hornbach in Breda samen met een andere man overgeladen vanuit een andere bus naar de Bo-rent-bus, waarna verdachte de Bo-rent-bus met lading had achtergelaten op dat parkeer terrein om die rode bus de dag erna, 27 juli 2024, aan het begin van de middag op te halen en er mee weg te rijden.
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn of verdachte beschikkingsmacht over de aceton had én of hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die aceton bestemd was tot het plegen van - kort samengevat - het bewerken of vervaardigen van harddrugs. Als huurder en bestuurder van de Bo-rent-bus had verdachte de beschikkingsmacht over de aceton. Hij had de aceton ook zelf in de bus geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat hij wist dat het aceton was en niet AdBlue en dat die aceton bestemd was voor het bewerken en/of vervaardigen van verboden harddrugs. Dat legt de rechtbank hierna uit.
Bij de politie heeft verdachte op inhoudelijke vragen eigenlijk steeds gezegd geen antwoord te geven. Pas op zitting is verdachte met de verklaring gekomen dat hij dacht dat hij AdBlue vervoerde. Dat kent hij uit Roemenië als hulpmiddel voor schonere brandstof. Hij heeft de lading overgeladen en vervoerd in opdracht van degene die in zijn telefoon is terug te vinden als [naam] . Bij het overladen heeft hij niets bijzonders geroken. Hij heeft [naam] één maal toevallig ontmoet in een cafetaria in een winkelcentrum in Den Bosch en toen heeft [naam] hem gevraagd of hij de goederen kon vervoeren.
Vervolgens is verdachte op zitting geconfronteerd met een deel van het gesprek op 27 juli 2024 om 08:33 uur [1] waarin [naam] aan verdachte vraagt of 6 pallets van een vrachtwagen passen in een leeg magazijn, waarop verdachte antwoordt dat als dat magazijn is zoals het magazijn van [naam] dan wel. Ermee geconfronteerd dat hij dus blijkbaar eerder bij het magazijn van [naam] is geweest, heeft verdachte vervolgens op de zitting schoorvoetend verklaard dat hij al eerder werkzaamheden voor [naam] heeft verricht. Hij heeft eerder pallets en afval naar het magazijn van [naam] gebracht. Die pallets kwamen van een locatie en het afval van een andere.
Het gesprek van 08:33 uur gaat er verder over dat het plan wordt gewijzigd. De pallets van de truck gaan naar het warenhuis en de pallets van het warenhuis naar de bus. Het gaat om 2 pallets cafeïne en twee pallets paracetamol. Opvallend is dat verdachte daarover geen enkele vraag stelt, terwijl het een vreemde combinatie zou moeten zijn voor iemand die niets van de vervaardiging/bewerking van (synthetische) harddrugs weet. Overigens wordt in het gesprek ook geen enkele keer het woord “AdBlue” gebruikt. Kort samengevat is verdachte op één dag betrokken bij het (geplande) vervoeren van 2 pallets cafeïne en 2 pallets paracetamol - ambtshalve bij de rechtbank, maar toch ook breed in de samenleving, bekend als versnijdingsmiddelen voor ondermeer cocaïne - en het daadwerkelijk vervoeren van 3600 liter aceton, welk middel wordt gebruikt bij de omzetting van cocaïne-base naar cocaïne-HCI. Die combinatie en de rare gang van zaken met het overladen en achterlaten van de aceton op 26 juli 2024 maakt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wist dat de aceton bestemd was voor het bewerken en/of vervaardigen van verboden harddrugs. In dit verband past ook dat verdachte aan [naam] op 27 juli 2024 omstreeks 13:40 uur laat weten dat een politieman en een man van Hornbach vlakbij de auto zitten en van buitenaf naar hun auto kijken. Omstreeks 13:47 uur laat verdachte weten dat ze vertrekken, waarop [naam] laat weten dat verdachte 10 minuten moet wachten voor hij vertrekt. Omstreeks 13:57 uur bericht verdachte aan [naam] : “Looks clear now.” Waarop [naam] nog reageeert met: ”Oke Go. Look out All Time. This is not drugs but is not so goed so mutch have.”
Gelet op het voorgaande wordt de verklaring van verdachte, dat hij dacht dat het om AdBlue ging, als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Dat op de pallets een papier zat geplakt met de tekst “AD BLUE” maakt dit niet anders. Het was geen officieel etiket en de rechtbank concludeert dat het papier als ‘dekmantel’ diende. Ook zijn verklaring, dat hij (bij het overladen op 26 juli 2024) niet de zoete lucht heeft geroken die de verbalisante die de lading nader heeft onderzocht wel meteen rook toen zij in de laadruimte stapte, wordt als ongeloofwaardig opzij geschoven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 juli 2024 te Breda, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk bewerken en/of
het opzettelijk vervaardigen van cocaïne en/of MDMA en/of metamfetamine en/of cathinonen zoals 4-MMC, 4-CMC of 3-CMC,
- zich en/of een ander middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen te vervoeren en naar een bestemming te brengen, te weten: in totaal 3600 liter aceton.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie een geldboete van € 5.000,- aan verdachte op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een straf op te leggen lager dan het reeds ondergane voorarrest. Subsidiair dient te worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. Hij heeft een forse hoeveelheid aceton vervoerd. Met deze grondstof had bijvoorbeeld tussen de 720 en 1.200 liter MDMA-base gekristalliseerd kunnen worden, maar ook cocaïnebase bewerkt kunnen worden. Het gaat om hoeveelheden aceton die normaal gesproken bestemd zijn voor de georganiseerde productie van harddrugs. Daaraan heeft verdachte met zijn vervoer een wezenlijke bijdrage willen leveren. Georganiseerde drugscriminaliteit gaat gepaard met ernstige gevolgen voor de samenleving. Naast gezondheidsschade als gevolg van drugsgebruik gaat het onder meer om criminele geldstromen die verweven raken met de economie van de bovenwereld en om fysiek geweld door conflicten tussen criminele personen en/of groepen. Verdachte heeft daar niet of onvoldoende bij stilgestaan en enkel gehandeld uit eigen (financieel) belang. Dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest doet daar niet aan af.
Voor de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen heeft het Landelijk Vakinhoudelijk Overleg Strafrecht geen oriëntatiepunten voor de straftoemeting geformuleerd. Bij de door de politie berekende hoeveelheid MDMA-base die gekristalliseerd had kunnen worden, is het oriëntatiepunt een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Weliswaar is bij dit feit ‘slechts’ sprake van voorbereidingshandelingen, maar dat neemt niet weg dat ook daarbij een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. In het voordeel van verdachte houdt rechtbank er rekening mee dat hij geen leidinggevende, maar meer een uitvoerende rol lijkt te hebben gespeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in de omstandigheden van de onderhavige zaak geen reden om daarnaast een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust artikel 10a van de Opiumwet zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten:
* 1000 EUR (Omschrijving: PL2000-2024189286-G2753150).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 mei 2025.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te Breda, althans in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of MDMA en/of metamfetamine en/of
cathinonen zoals 4-MMC, 4-CMC of 3-CMC, in elk geval een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen
plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of
ernstige reden had
om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen te vervoeren
en/of naar een bestemming te brengen en/of voorhanden te hebben, te
meerdere tonnen en/of vaten met in totaal 3600 liter aceton;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art
10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet)

Voetnoten

1.Steeds Nederlandse tijd (zie eindproces-verbaal p. 40).