ECLI:NL:RBZWB:2025:2664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433853 / JE RK 25-617
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten jeugdhulp voor minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025 een machtiging verleend voor de gesloten jeugdhulp van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling optreedt als voogdes van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, waarbij ernstige zorgen zijn geuit over zijn ontwikkeling en gedrag. [minderjarige] heeft in het verleden al meerdere keren in een open groep verbleven, maar door incidenten zoals onttrekkingen en brandstichting is hij niet meer welkom op deze groepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen van [minderjarige] te behandelen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging voor gesloten jeugdhulp voor de duur van drie maanden te verlenen, met ingang van 18 april 2025. De kinderrechter heeft ook bepaald dat het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden, en dat de GI uiterlijk één week voor de volgende mondelinge behandeling een rapport moet indienen over de voortgang van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/433853 / JE RK 25-617
Datum uitspraak: 18 april 2025
Beschikking machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
in haar hoedanigheid als voogdes van de hierna te noemen minderjarige;
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. R.T.K. Davidse te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 4 april 2025 met bijlagen, ontvangen op 4 april 2025;
- de instemmingsverklaring van de gekwalificeerde gedragswetenschapper dhr. [naam 1] van 17 april 2025, ontvangen op 18 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] , die ook apart is gehoord, in het bijzijn van zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
Met bijzondere toestemming van de kinderrechter was tevens aanwezig, de zus van [minderjarige] , mevrouw [naam 2] , als toehoorder.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist en tijdig is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader, de heer [naam 3] , hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie [minderjarige] is geboren.
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 29 januari 2015 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 januari 2015 en tot 29 januari 2016. Voorts is bij die beschikking een
machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 29 januari 2015 en tot 29 januari 2016.
2.4.
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg zijn vervolgens verlengd, voor het laatst bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 januari 2017, met ingang van 29 januari 2017 en tot 29 januari 2018.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 december 2017 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is [minderjarige] onder voogdij gesteld van [stichting] , rechtsvoorganger van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland.
2.6.
[minderjarige] verblijft sinds augustus 2024 feitelijk bij [accommodatie] op een open groep.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van zes maanden.
3.2.
De gekwalificeerde gedragswetenschapper, dhr. [naam 1] , heeft schriftelijk ingestemd met het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [minderjarige] voor de duur van drie maanden nadat hij [minderjarige] op 17 april 2025 in persoon heeft onderzocht. Dit blijkt uit de overlegde schriftelijke verklaring van 17 april 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek, dat gelet op de verklaring van de gedragswetenschapper dient te worden toegewezen voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel. Ter onderbouwing benoemt de GI dat er forse zorgen zijn over [minderjarige] , die ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Ten tijde van het verblijf van [minderjarige] op de open groep [locatie 1] hebben diverse incidenten plaatsgevonden, zoals onttrekkingen, weerstand tegen de groepsleiding en brandstichting. Hiermee heeft [minderjarige] niet alleen zichzelf, maar ook zijn omgeving in gevaar gebracht en als gevolg hiervan kan [minderjarige] niet meer terugkeren naar deze groep. De huidige time out-plaatsing van [minderjarige] op de groep [locatie 2] , waar hij het met de continue één-op-één begeleiding inderdaad heel goed doet, betreft een noodplaatsing en is tot vandaag aan [minderjarige] toegekend, wat betekent dat [minderjarige] hier ook niet langer kan blijven. Een plaatsing van [minderjarige] op de [crisisgroep] of op een crisisgroep in Roosendaal is daarnaast niet passend gelet op de problematiek van [minderjarige] . Er is aldus geen ander alternatief voorhanden dan een gesloten plaatsing. Dit is ook nodig om [minderjarige] rust en veiligheid te bieden en ervoor te zorgen dat hij kan stabiliseren. In de gesloten setting kan bovendien het psychodiagnostisch onderzoek worden afgerond. Dit is in de open setting nog niet gelukt nu [minderjarige] zich niet altijd begeleidbaar opstelt. Het onderzoek is dringend nodig om zicht te krijgen op (de oorzaken van) het gedrag van [minderjarige] en wat hij verder nodig heeft, alsmede voor het vinden van een passende vervolgplek. Het onderzoek moet dan ook zo spoedig mogelijk worden afgerond. Bij de zoektocht naar een vervolgplek zal de GI vervolgens rekening proberen te houden met de wens van [minderjarige] om dicht(er)bij zijn familie te kunnen zijn. Ten aanzien van het gebrek aan een passende daginvulling en onderwijs voor [minderjarige] benoemt de GI dat het onderwijs heeft aangegeven dat de zorg voor [minderjarige] nu voorliggend is. Zowel Stichting De Parel, Praktijk Memo en Stichting OpenDoor zijn vervolgens ingezet als dagbesteding voor [minderjarige] en daarvan is enkel Stichting Opendoor van de grond gekomen, en ook daar is [minderjarige] de afgelopen tijd maar weinig naartoe geweest. De GI benoemt tot slot dat het van belang is dat [minderjarige] de komende tijd meer bij de hand wordt meegenomen en duidelijke instructies krijgt. Dat is de afgelopen tijd wellicht onvoldoende gebeurd.
4.2.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat hij niet met een gesloten machtiging in [accommodatie] wil verblijven. Hij wil het liefst in een gezinshuis gaan wonen, dichtbij zijn familie. Daar zou hij dan misschien de hulp kunnen krijgen die nodig wordt geacht. Wordt de gesloten machtiging toch toegewezen, dan moet dat voor maximaal drie maanden worden gedaan, zodat hij daarna kan doorstromen naar een vervolgplek. In [accommodatie] zal [minderjarige] naar school gaan als dat moet. Dit is de afgelopen tijd niet gelukt, omdat hij niet van grote groepen houdt en zich dan terugtrekt. [minderjarige] geeft ook aan dat hij er op zich wel voor openstaat om mee te werken aan het psychodiagnostisch onderzoek. Daarvoor voert hij al wekelijks gesprekken. Verder heeft [minderjarige] verteld dat hij, anders dan in de stukken staat, niet snel boos wordt, maar als hij eenmaal boos is, wel snel heel boos wordt en zich dan ook impulsief gedraagt. [minderjarige] is bereid om daar aan te werken.
4.3.
Namens [minderjarige] bepleit de advocaat primair afwijzing van het verzoek. [minderjarige] erkent dat hij op de groep [locatie 1] onverstandige dingen heeft gedaan en zich niet altijd goed heeft gedragen. Dat komt mede doordat [minderjarige] zich niet prettig voelde op deze groep, hij daar weinig te doen had en zich erg verveelde, hij geen klik had met de begeleiding en hij weinig contact kon onderhouden met zijn familie, die bovendien ver weg woont. Sinds [minderjarige] op de groep [locatie 2] verblijft – een kleinere groep, met voor [minderjarige] prettige één-op-één begeleiding –, is hij tot rust gekomen en zijn er geen incidenten meer geweest. [minderjarige] ziet er daarnaast erg tegenop om weer te worden overgeplaatst naar zijn inmiddels vierde en opnieuw een tijdelijke plek, waar hij dan op een grote groep terecht komt, met jongeren met heftigere problematiek dan [minderjarige] tot nu toe heeft meegemaakt. Het is dan ook de vraag of [minderjarige] daar kan stabiliseren en zich verder kan gaan ontwikkelen. Gelet daarop stelt de advocaat voor om de huidige plaatsing van [minderjarige] op de groep [locatie 2] voorlopig voort te zetten, zodat vanuit daar het psychodiagnostisch onderzoek kan worden afgerond, [minderjarige] onderwijs in [accommodatie] kan volgen en er kan worden gezocht naar een vervolgplek. Subsidiair verzoekt de advocaat om de gesloten machtiging voor de duur van maximaal drie maanden te verlenen, nu de gedragswetenschapper daarmee heeft ingestemd. Er dient dan wel gelijk te worden gezocht naar een passende vervolgplek voor [minderjarige] , waarbij rekening wordt gehouden met zijn wensen om dichtbij familie en op een kleine groep te verblijven. Tot slot benoemt de advocaat dat [minderjarige] de afgelopen week inderdaad niet naar de dagbesteding is geweest, omdat hem niet duidelijk is of dit nog doorloopt. De advocaat benadrukt dat [minderjarige] zelf niet zo goed weet wat er moet gebeuren, hoe en met wie. Dat geldt ook voor wat betreft het psychodiagnostisch onderzoek. [minderjarige] heeft daarin meer begeleiding, sturing en ondersteuning nodig.
4.4.
De Raad stemt in met het verzoek. [minderjarige] is gelet op alles wat er is gebeurd en wat er is ingezet om de situatie te veranderen, gebaat bij de kaders van een gesloten machtiging om de prikkels van buitenaf te minimaliseren. Op die manier is de kans ook het grootst dat het psychodiagnostisch onderzoek wordt afgerond en er een fijne, passende vervolgplek wordt gevonden. Een periode van drie maanden acht de Raad daarvoor wel erg kort. Daarbij merkt de Raad op dat, nu het onderzoek al sinds augustus 2024 loopt, [minderjarige] bereid is om hieraan mee te werken, en daar regelmatig gesprekken voor plaatsvinden, er wellicht meer of andere tussenstappen moeten worden gezet of [minderjarige] op een meer laagdrempelige manier hierin moet worden meegenomen. Als [minderjarige] niet weet wat er anders van hem wordt verwacht, kan hij dit immers moeilijk realiseren.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Tevens dienen er geen minder ingrijpende mogelijkheden te zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet alsmede aan de formele vereisten in de Jeugdwet, nu de voogdij over [minderjarige] bij de GI berust en de gekwalificeerde gedragswetenschapper, die [minderjarige] recent heeft gesproken en onderzocht, een instemmende verklaring heeft afgegeven voor de duur van drie maanden. De kinderrechter zal het verzoek van de GI dan ook toewijzen voor de duur van drie maanden. Dit betekent dat de kinderrechter de machtiging voor opname en verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleent met ingang van 18 april 2025 en tot 18 juli 2025. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.3.
Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Uit de beschikbare informatie en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] al veel heeft meegemaakt in zijn nog jonge leven. [minderjarige] is belast met hechtings- en emotieregulatie problematiek en is al op jonge leeftijd uit huis geplaatst, waarna hij meerdere wisselingen van verblijfplaats heeft ondergaan. Ten tijde van de crisisplaatsing van [minderjarige] op [crisisgroep] was er sprake van diverse incidenten met onveiligheid voor [minderjarige] en zijn omgeving. Om zicht te krijgen op de onderliggende problematiek van [minderjarige] en wat er voor hem nodig is om tot een gezonde ontwikkeling te komen, is er al in augustus 2024 gestart met het verrichten van een psychodiagnostisch onderzoek. Het is tot op heden nog niet gelukt om dit onderzoek af te ronden, mede doordat [minderjarige] daar niet altijd even goed aan meewerkt. Ook gaat [minderjarige] inmiddels al een lange tijd niet meer naar school en komt de dagbesteding van [minderjarige] moeizaam tot stand.
5.4.
Sinds [minderjarige] in augustus 2024 op de open groep [locatie 1] is verbleven, zijn de ernstige zorgen over hem steeds verder toegenomen. Zo hebben er recent diverse incidenten rondom [minderjarige] plaatsgevonden, bestaande uit onder meer ’s nachts weglopen, fysieke en verbale agressie, bedreigingen en brandstichting. Met deze gedragingen heeft [minderjarige] niet alleen zichzelf, maar ook zijn omgeving in onveilige situaties gebracht. Ook hebben deze gedragingen ertoe geleid dat [minderjarige] niet langer welkom is op de open groep [locatie 1] . Een plaatsing op een andere open groep behoort vanwege de problematiek van [minderjarige] evenmin tot de mogelijkheden. Daarbij overweegt de kinderrechter dat het op de huidige groep [locatie 2] met één-op-één begeleiding weliswaar tot op heden goed gaat met [minderjarige] , echter dit betreft een noodplaatsing waar [minderjarige] enkel tot aan de mondelinge behandeling kan verblijven.
5.5.
Vanwege de ernst van deze situatie en de gedragingen van [minderjarige] staat voor de kinderrechter vast dat de veiligheid van [minderjarige] (en zijn omgeving) op dit moment niet kan worden gewaarborgd buiten een gesloten plaatsing. Een gesloten groep biedt [minderjarige] een veilige en stabiele, gestructureerde omgeving met duidelijke grenzen, professioneel toezicht en begeleiding. Het is nu in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat hij vanuit de gestructureerde omgeving van een gesloten groep tot stabilisatie komt en vanuit een rustiger vaarwater toe kan komen aan een passende dagbesteding en/of het volgen van onderwijs alsmede zijn medewerking gaat verlenen aan het psychodiagnostisch onderzoek, zodat dit onderzoek kan worden afgerond. De kinderrechter acht het van groot belang dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond, zodat er goed in beeld kan worden gebracht wat er nodig is om [minderjarige] te helpen en er vervolgens een passende behandeling kan worden ingezet en een passende vervolgplek voor [minderjarige] kan worden gevonden. Gelet op het voorgaande stelt de kinderrechter vast dat er thans geen andere alternatieven voorhanden zijn dan een gesloten plaatsing. Daarom zal het verzoek worden toegewezen voor de duur van drie maanden.
5.6.
Het resterende deel van het verzoek zal in afwachting van het verloop van de komende periode worden aangehouden. Uiterlijk één week voorafgaand aan de nadere mondelinge behandeling dient de GI de kinderrechter en de belanghebbenden middels een briefrapport te voorzien van het verloop van de afgelopen periode, de actuele stand van zaken en het gewenste verdere procesverloop, waarbij de GI indien het verzoek wordt gehandhaafd, ook een nieuwe (instemmende) verklaring van een gekwalificeerde gedragswetenschapper, die [minderjarige] kort van te voren in persoon heeft gesproken en onderzocht, dient te overleggen.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van drie maanden, met ingang van 18 april 2025 en tot 18 juli 2025;
6.2.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2, te Middelburg, ten overstaan van de kinderrechter mr. Dijkman, voor de duur van ongeveer 45 minuten;
6.3.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de Raad, [minderjarige] en zijn advocaat;
6.4.
bepaalt dat de moeder bij afzonderlijke brief voor deze mondelinge behandeling wordt uitgenodigd;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.