ECLI:NL:RBZWB:2025:2670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/02/426893 FA RK 24-4411
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Struijs
  • J. van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning en afwijzing verzoek gezamenlijk gezag met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige 2] en de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en omgang met de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van [minderjarige 2] en heeft de vervangende toestemming voor erkenning verleend. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is voor de minderjarige bij de erkenning. Echter, het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de minderjarigen is afgewezen, omdat dit een onaanvaardbaar risico voor de kinderen met zich meebrengt. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij zij heeft gewezen op de onveiligheid en de problematische relatie tussen partijen. De rechtbank heeft ook de omgangsregeling besproken, waarbij is vastgesteld dat de man en de minderjarigen nauwelijks contact hebben gehad en dat er zorgen zijn over de emotionele reacties van de minderjarigen. De rechtbank heeft besloten dat de omgang onder regie van de betrokken gecertificeerde instellingen moet plaatsvinden en dat de man minimaal eens per drie maanden geïnformeerd moet worden over belangrijke aangelegenheden rondom de minderjarigen. De bijzondere curator is ontslagen van zijn taak in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426893 FA RK 24-4411
Datum uitspraak: 1 mei 2025
nadere beschikking betreffende vervangende toestemming voor erkenning, gezag, omgang en informatieregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A. Huseinovic te Breda,
en
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.J. Coxon te Utrecht (voorheen: mr. R.W. de Gruijl),
over de minderjarigen:
-[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2022,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2024.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
mr. [de bijzondere curator], advocaat kantoorhoudende te [woonplaats] ,
in zijn hoedanigheid als bijzondere curator over voornoemde [minderjarige 2] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, gecertificeerde instelling betrokken bij [minderjarige 1] , hierna te noemen: JBB,
LEGERS DES HEILS JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
locatie Rotterdam, gecertificeerde instelling betrokken bij [minderjarige 2] , hierna te noemen: LDH.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.
1. Het (verdere) procesverloop
1.1. Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 3 december 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- het verslag van bevindingen van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 26 februari 2025;
- het bericht van mr. De Gruijl van 31 maart 2025, inhoudende dat hij zich onttrekt als advocaat voor de moeder;
- het stelbericht van mr. Coxon van 7 april 2025.
1.2. Op 7 april 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig de bijzondere curator, twee vertegenwoordigsters van JBB, twee vertegenwoordigsters van LDH en een medewerkster namens de Raad.
1.3. Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de man, het verzoek van de GI Leger des Heils in de zaak met kenmerk C/02/432719 / JE RK 25-420 (verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 2] ) en het verzoek van de Raad in de zaak met kenmerk C/02/428518 / FA RK 24-5204 (gezagsbeëindiging van de vrouw) zijn deze zaken gelijktijdig behandeld. In deze zaken wordt bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1.
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 3 december 2024 heeft de rechtbank
- mr. [de bijzondere curator] als bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige 2] benoemd
- hem verzocht een schriftelijk standpunt in te nemen over het verzoek van de man betreffende vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige 2] ;
- het verzoek ten aanzien van de vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige 2] aangehouden;
- de GI verzocht om schriftelijk verslag te doen over het verloop van de ondertoezichtstelling en de omgang tussen de man en de minderjarigen;
- de beslissingen op de overige verzoeken van de man aangehouden in afwachting van schriftelijk bericht van de GI.
2.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verslag van bevindingen van de
bijzondere curator. Daarin concludeert de bijzondere curator, samengevat, als volgt. Bij partijen bestaat er geen enkele twijfel over dat de man de biologische vader is van [minderjarige 2] . Een DNA-onderzoek is niet noodzakelijk. De bijzondere curator stelt dat de man de mogelijkheid tot erkenning in beginsel niet kan worden onthouden. [minderjarige 2] heeft er belang bij te weten wie haar vader is en dat er met hem een familierechtelijke betrekking ontstaat. Er bestaat geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek van de man ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning. Wanneer vervangende toestemming wordt verleend, dan zal [minderjarige 2] de achternaam van de man verkrijgen, artikel 1:5 lid 8 BW.
2.3.
Bij beschikking van 22 april 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd met ingang van 30 april 2025 tot 30 april 2026. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3. De (resterende) verzoeken
3.1.
Voorts liggen de volgende resterende verzoeken van de man nog ter beoordeling voor. De man verzoekt:
I. te bepalen dat hij vervangende toestemming krijgt voor de erkenning van [minderjarige 2] ;
II. te bepalen dat hij gerechtigd is tot omgang met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] conform alinea’s 16 tot en met 21 van zijn verzoekschrift, althans een regeling te treffen die de rechtbank juist en redelijk acht;
III. vast te stellen dat:
- hij maandelijks op de eerste van de maand door de vrouw per e-mail wordt geïnformeerd over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de kinderen;
- althans een regeling te treffen die de rechtbank redelijk acht;
IV. te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk belast zullen zijn met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
V. althans dusdanige beslissingen te nemen als de rechtbank in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] acht.

4.De (nadere) standpunten

4.1.
Ter nadere onderbouwing van zijn verzoeken wordt door en namens de man, samengevat, aangevoerd dat de man de afgelopen periode hard heeft gewerkt om de contacten met de minderjarigen op te starten. Zowel met JBB als met LDH zijn er gesprekken geweest en zijn er afspraken gemaakt. De man toont zich in de omgang met [minderjarige 2] aanstuurbaar. De gegeven tips volgt hij op. Dat [minderjarige 2] moet wennen aan de man, dat is logisch. De man vindt het fijn dat er ten aanzien van [minderjarige 2] een opening is. Wat betreft [minderjarige 1] kan de man JBB niet volgen. Hij begrijpt niet waarom er geen opening wordt gemaakt in de omgang met [minderjarige 1] . Bekeken moet worden of de man aansluiting kan vinden bij [minderjarige 1] . Als JBB de omgang tussen de man en [minderjarige 2] afwacht voordat er kan worden gestart met de omgang met [minderjarige 1] , dan duurt dat te lang. De omgang met beide minderjarigen kan los van elkaar gezien worden. De man mist de minderjarigen elke dag. Hij heeft eerder laten zien goed voor de minderjarigen te kunnen zorgen, bijvoorbeeld als de vrouw naar haar werk moest. De man is bereid om hulpverlening te blijven accepteren.
4.2.
Door en namens de vrouw wordt, samengevat, aangevoerd dat zij geen probleem heeft met de omgang tussen de man en de minderjarigen. De vrouw vraagt zich wel af waarom de man nooit is onderworpen aan een persoonlijkheidsonderzoek of andere therapie. Dit heeft hij nodig om de minderjarigen op de lange termijn iets te kunnen bieden. De man is lief voor de minderjarigen, maar er is meer nodig dan dat. Ten aanzien van [minderjarige 2] ziet de vrouw het belang in dat [minderjarige 2] weet wie haar vader is. Of een erkenning van [minderjarige 2] in dat opzicht een meerwaarde is, betwijfelt de vrouw.
4.3.
De bijzondere curator verklaart dat hij geen aanvulling heeft op zijn verslag; er bestaat geen bezwaar tegen de erkenning van [minderjarige 2] door de man.
4.4.
Namens LDH wordt, samengevat, als volgt naar voren gebracht. LDH beaamt dat er positieve stappen zijn gezet. Zij zijn in contact met de man en zijn advocaat. Dit verloopt goed. LDH heeft informatie over de man gekregen en er zijn afspraken gemaakt. In het contact tussen LDH en de vrouw was er onrust, maar dit heeft LDH er niet van weerhouden om de omgang tussen de man en [minderjarige 2] te organiseren op het kantoor van LDH. De omgang is wat betreft de man goed gegaan. De man liet zich sturen. Wel werd gezien dat [minderjarige 2] erg emotioneel was. Zij heeft gedurende de omgang continue gehuild. Wanneer de man dichterbij haar kwam verergerde dit. De omgang heeft 45 minuten geduurd en is voortijdig beëindigd. De rest van de week heeft [minderjarige 2] last gehad van de omgang. Zij was huilerig en heeft weinig geslapen. Toen later in de week een andere man van Antilliaanse afkomst in het gezinshuis kwam werd [minderjarige 2] opnieuw emotioneel. Wat de omgang precies met [minderjarige 2] heeft gedaan, weet LDH nog niet. Op korte termijn wil LDH een nieuw begeleid omgangsmoment organiseren, om opnieuw te zien wat de omgang met [minderjarige 2] doet en hoe zij dan op de man reageert. Daarna zal worden besloten of het verstandig is de omgang voort te zetten.
4.5.
Namens JBB wordt, samengevat, naar voren gebracht dat zij de omgang tussen de man en [minderjarige 2] af wilden wachten voordat de omgang met [minderjarige 1] werd gestart. JBB schrikt van de reactie van [minderjarige 2] . Het verbaast JBB dat LDH een nieuw omgangsmoment tussen de man en [minderjarige 2] wil plannen. JBB verwacht dat [minderjarige 1] meer triggers heeft richting de man dan [minderjarige 2] al vertoont. Dit maakt dat JBB terughoudend is in de omgang tussen de man en [minderjarige 1] . Eerder is bij haar gezien dat zij traumatische ervaringen heeft meegemaakt. JBB denkt dat de omgang met de man erg schadelijk voor [minderjarige 1] zal zijn. Desgevraagd verklaart JBB met LDH te kunnen samenwerken. JBB kan zich voorstellen dat er eerst zicht komt op de trauma’s van de minderjarigen voordat er naar de omgang met de man wordt gekeken.
4.6.
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. Gelet op wat LDH en JBB naar voren hebben gebracht en gezien de overgelegde stukken kan de Raad zich voorstellen dat er bij de minderjarigen sprake is van een preverbaal trauma. Als een kind volledig van slag is bij een omgangsmoment kan dat het geval zijn. Mogelijk zit er angst in het lijf. De stem, de huidskleur of de geur van de man kan al een trigger zijn voor angsten en een terugval in trauma. De Raad is van mening dat beide minderjarigen hun vader moeten leren kennen. Echter, als er sprake is van een preverbaal trauma, dan moeten zij eerst worden geholpen met de verwerking daarvan. Binnen de ondertoezichtstelling kan daaraan gewerkt worden. Ook de omgang, mits dit veilig is, kan dan binnen de ondertoezichtstelling verder worden vormgegeven. De regie in de omgang moet dan bij de GI worden belegd. Zij kunnen nader onderzoeken wat de minderjarigen nodig hebben en wat hun behoeften zijn. Daarnaast acht de Raad het verstandig dat de man ook zelf gaat kijken wat hij aan hulpverlening nodig heeft. De GezinsManager kan kijken naar de ontwikkeling van de minderjarigen en de opvoedvaardigheden van de ouders. De Raad adviseert LDH en JBB om dezelfde hulpverleningsinstantie in te zetten. Voorkomen moet worden dat er twee trajecten naast elkaar gaan lopen. Ten aanzien van de omgang tussen de man en [minderjarige 2] kan de Raad zich voorstellen dat er nog eenmaal wordt bekeken hoe [minderjarige 2] reageert. Wanneer zij dezelfde reactie als tijdens het eerste omgangsmoment vertoont kan het omgangstraject ‘on hold’ worden gezet.

5.De (nadere) beoordeling

5.1.
In deze beschikking zal de rechtbank eerst ingaan op het verzoek van de man ten aanzien van de erkenning van [minderjarige 2] (I), vervolgens bespreekt de rechtbank het verzoek over het gezamenlijk gezag (IV) en tot slot zal de rechtbank de verzoeken onder II, III en V behandelen.
Vervangende toestemming voor erkenning
5.2.
Op grond van artikel 1:204, derde lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van [minderjarige 2] . De rechtbank gaat daar derhalve van uit. De bijzondere curator heeft geadviseerd de vervangende toestemming tot erkenning te verlenen. De vrouw voert geen verweer tegen toewijzing van het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de rechtbank.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een van de weigeringsgronden van artikel 1:204, derde lid, BW. De rechtbank zal het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning daarom ook toewijzen.
5.5.
Uit deze te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige 2] door de bijzondere curator niet meer nodig is. De taak van de bijzondere curator in onderhavige procedure is daarmee geëindigd.
Gezamenlijk gezag
5.6.
Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.7.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is als partijen gezamenlijk met het gezag worden belast. Hij wil zijn verantwoordelijkheid blijven nemen in zijn ouderschap en een rol kunnen hebben in belangrijke beslissingen en gebeurtenissen rondom de minderjarigen. Verder is er geen sprake van het ‘klemcriterium’ en ‘anderszins’-criterium (artikel 1:253c BW).
5.8.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat voor gezamenlijk gezag vereist is dat partijen daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enige belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Daar zijn partijen niet toe in staat. Gezamenlijk gezag is niet in het belang van de minderjarigen en zij zouden klem of verloren raken tussen partijen. Verder is [minderjarige 2] getuige geweest van fysiek geweld van de man richting de vrouw. Er zijn zorgen dat de man invloed blijft hebben op de vrouw en wat dit betekent voor haar psychische welzijn. De man stelt zich dominant, onvoorspelbaar en soms dreigend op richting de vrouw. Hij vormt een groot onderdeel van het probleem. De vrouw mag geen contact hebben met de man wegens onveiligheid. Van haar kan dus niet worden verwacht gezamenlijk het gezag uit te oefenen.
5.9.
Gelet op de stukken en de mondelinge behandeling levert gezamenlijk gezag van de ouders een voor de minderjarigen onaanvaardbaar te achten risico op. Wanneer het gezag bij beide ouders komt te liggen, zullen de minderjarigen klem komen te zitten tussen hun ouders. Gebleken is dat de man al geruime tijd geen omgang heeft met [minderjarige 1] en de omgang met [minderjarige 2] tot heden toe beperkt is gebleven tot een begeleid omgangsmoment van 45 minuten. Of en hoe de omgang met beide kinderen (verder) vormgegeven zal gaan worden, is nog de vraag. Dit leidt ertoe dat de man geen zicht heeft op wat de minderjarigen nodig hebben en wat hun behoeften zijn en hij daarom ook geen invulling kan geven aan het gezag. De eigen positie van de man ten opzichte van de minderjarigen maakt al dat hij geen gezag over hen kan uitoefenen. Dat de rechtbank, in de zaak met kenmerk C/02/428518 / FA RK 24-5204, het gezag van de vrouw over [minderjarige 1] zal beëindigen doet daar niet aan af; ook wanneer die beslissing anders was geweest, zorgt de positie van de man ervoor dat hij niet met het gezag over de minderjarigen kan worden belast, zoals hier overwogen.
5.10.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de man om voortaan gezamenlijk met de vrouw belast te zullen zijn met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal worden afgewezen.
Omgangsregeling
5.11.
De man verzoekt vaststelling van een opbouwende omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen.
5.12.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.13.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling, blijkt dat van omgang tussen de man en de minderjarigen nauwelijks sprake is geweest. De man heeft [minderjarige 2] in de afgelopen periode eenmaal gezien onder begeleiding van LDH. Tijdens dit begeleide omgangsmoment van 45 minuten heeft [minderjarige 2] forse emoties laten zien. Ook in de week na de omgang was zij van slag. Dit uit zich in huilen en slecht slapen. Op personen die op de man lijken, reageert [minderjarige 2] negatief. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken zal LDH nogmaals een begeleid omgangsmoment tussen de man en [minderjarige 2] organiseren om te bezien welke reactie dit bij [minderjarige 2] oproept.
5.14.
Met de Raad en LDH maakt de rechtbank zich zorgen over de reactie van [minderjarige 2] . Mogelijk is bij haar sprake van preverbaal trauma. Of en in hoeverre daarvan daadwerkelijk sprake is, dient onderzocht te worden binnen de kaders van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] die loopt tot 30 april 2026. Evenals de Raad kan de rechtbank zich voorstellen dat de omgang tussen de man en [minderjarige 2] afhankelijk is van een eventueel vastgesteld trauma. Wanneer dat het geval is, zal [minderjarige 2] hiervoor eerst hulpverlening ontvangen alvorens de omgang met de man weer wordt opgestart.
5.15.
Gebleken is dat de man en [minderjarige 1] geen omgang met elkaar hebben gehad sinds maart 2024. JBB heeft verklaard eerst af te willen wachten hoe de omgang tussen de man en [minderjarige 2] verloopt, alvorens zij gaan kijken naar de omgang tussen de man en [minderjarige 1] . JBB verwacht dat [minderjarige 1] heftig, en mogelijk heftiger dan [minderjarige 2] , zal reageren op de man. Ook bij [minderjarige 1] is mogelijk sprake van preverbaal trauma. Net als bij [minderjarige 2] heeft te gelden dat zij in dat geval eerst hulpverlening moet krijgen, voordat bekeken kan worden hoe en of er omgang met de man mogelijk is.
5.16.
Gelet hierop is de rechtbank, overeenkomstig het advies van de Raad, van oordeel dat het op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen om een vastomlijnde, dan wel een opbouwende omgangsregeling vast te stellen. Hiervoor is simpelweg teveel onduidelijk. Het verzoek van de man om een (stapsgewijs opbouwende) omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen zal daarom worden afgewezen. Gezien het vorenstaande en om te waarborgen dat de omgang tussen de man en de minderjarigen zal aansluiten bij hun ontwikkeling en (opvoed)behoefte, acht de rechtbank het van belang dat de invulling van de omgangsregeling binnen de ondertoezichtstelling plaatsvindt onder regie van LDH en JBB, zoals in het dictum te melden. Wanneer LDH en/of JBB een passende definitieve omgangsregeling heeft vastgesteld of partijen daarover overeenstemming met elkaar hebben bereikt, kunnen zij bij de bevoegde rechtbank zo nodig een nieuw verzoek indienen om deze omgangsregeling vast te leggen.
Informatieregeling
5.17.
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen, tenzij een dergelijke formele informatie- en consultatieverplichting in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
5.18.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij geen zicht heeft op de ontwikkeling van de minderjarigen en de gebeurtenissen die zich in hun leven afspelen. Daarom wenst hij dat de vrouw hem tweemaal per maand een update stuurt over de minderjarigen, tevens voorzien van enkele foto’s en video’s.
5.19.
Nu de rechtbank, in de zaak met kenmerk C/02/428518 / FA RK 24-5204, het gezag van de vrouw over [minderjarige 1] zal beëindigen en JBB tot voogdes over [minderjarige 1] zal benoemen, kan de man ten aanzien van [minderjarige 1] niet langer een beroep doen op artikel 1:377b lid 1 BW.
5.20.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het verzoek van de man jegens [minderjarige 1] aanmerken als een verzoek tot het verstrekken van informatie over haar jegens JBB.
5.21.
Naar vaste jurisprudentie heeft de gelden dat de GI als voogd over een minderjarige in beginsel de ouder(s) zonder gezag informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige.
5.22.
Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat een beroep op artikel 1:377b lid 1 BW wel zal slagen, nu de vrouw met het gezag over [minderjarige 2] is belast. Echter, nu zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] uit huis zijn geplaatst, kan de vrouw praktisch gezien geen uitvoering geven aan het verzoek. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van [minderjarige 2] aanmerken als een verzoek tot het verstrekken van informatie over haar jegens LDH.
5.23.
De rechtbank onderschrijft het belang van een goede informatievoorziening richting de man en zal daarom een informatieregeling vastleggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een goede informatievoorziening bij de man kan leiden tot het beter accepteren van de situatie, dan wel dat dit hem inzicht zal geven rondom de situatie van de minderjarigen. Daarbij komt dat, wanneer er omgang tussen de man en (een van) de minderjarigen in de toekomst zal plaatsvinden, de man daarmee tijdens een omgangsmoment ook handvatten krijgt over wat er in het leven van de minderjarigen speelt en hij daarin bij hen kan aansluiten.
5.24.
Omdat vooralsnog niet bekend is of en in hoeverre een uitgebreide informatieregeling tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen, zal de rechtbank de regie over de invulling van de informatieregeling bij JBB en LDH beleggen. Als minimum heeft daarbij te gelden dat de man eens per drie maanden door JBB en LDH over de minderjarigen schriftelijk wordt geïnformeerd over belangrijke aangelegenheden rondom die minderjarigen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.25.
De rechtbank zal haar toewijzende beslissingen en aanzien van de omgangsregeling en de informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissingen, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen kan worden uitgevoerd. Gelet op de aard van de afstammingsbeslissing (erkenning) en, zal die beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Proceskosten
5.26.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, gelet op hun relatie tot elkaar en nu het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen.
Tot slot
5.27.
Nu bij de minderjarigen twee verschillende gecertificeerde instellingen zijn betrokken, maar de minderjarigen in feite in een zelfde situatie verkeren ten aanzien van de omgang met de man dient er tussen JBB en LDH te worden gestreefd naar een goede onderlinge samenwerking. De rechtbank onderstreept daarin het advies van de Raad dat moet worden voorkomen dat er twee verschillende met elkaar mogelijk strijdige hulpverleningstrajecten gaan lopen. Hulpverlening van één en dezelfde hulpverleningsinstantie wordt raadzaam geacht. Ook ten aanzien van de invulling van de informatieregeling is eenheid gewenst. De rechtbank verzoekt JBB en LDH om ook hierover met elkaar het contact te zoeken.
5.28.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van de [minderjarige 1] :
6.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarige:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2022
gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar onder regie van Stichting Jeugdbescherming Brabant, waarbij in eerste instantie onderzoek naar draagkracht van de minderjarige ingezet mag worden en voorts, bij voldoende draagkracht, totdat de definitieve omgangsregeling door en onder regie van Stichting Jeugdbescherming Brabant nader is bepaald, danwel partijen hierover overeenstemming met elkaar hebben bereikt;
6.2.
stelt, uitvoerbaar bij voorraad, een informatieregeling vast waarbij Stichting Jeugdbescherming Brabant de man minimaal eens per drie maanden schriftelijk informeert over belangrijke aangelegenheden rondom [minderjarige 1] ;
Ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 2] :
6.3.
verleent toestemming aan de man, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, tot het erkennen van de minderjarige [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2024;
6.4.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarige
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2024,
gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar onder regie van Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, waarbij in eerste instantie onderzoek naar draagkracht van de minderjarige ingezet mag worden en voorts, bij voldoende draagkracht, totdat de definitieve omgangsregeling door en onder regie van Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering nader is bepaald, danwel partijen hierover overeenstemming met elkaar hebben bereikt;
6.5.
stelt, uitvoerbaar bij voorraad, een informatieregeling vast waarbij Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering de man minimaal eens per drie maanden schriftelijk informeert over belangrijke aangelegenheden rondom de minderjarige [minderjarige 2] ;
6.6.
ontslaat de bijzondere curator van zijn taak in deze procedure in eerste aanleg;
Algemeen
6.7.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.8.
wijst het meer of anders door de man verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, voorzitter, mr. Struijs en mr. Van Gessel, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.