In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige 2] en de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag en omgang met de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is van [minderjarige 2] en heeft de vervangende toestemming voor erkenning verleend. De rechtbank oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is voor de minderjarige bij de erkenning. Echter, het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de minderjarigen is afgewezen, omdat dit een onaanvaardbaar risico voor de kinderen met zich meebrengt. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarbij zij heeft gewezen op de onveiligheid en de problematische relatie tussen partijen. De rechtbank heeft ook de omgangsregeling besproken, waarbij is vastgesteld dat de man en de minderjarigen nauwelijks contact hebben gehad en dat er zorgen zijn over de emotionele reacties van de minderjarigen. De rechtbank heeft besloten dat de omgang onder regie van de betrokken gecertificeerde instellingen moet plaatsvinden en dat de man minimaal eens per drie maanden geïnformeerd moet worden over belangrijke aangelegenheden rondom de minderjarigen. De bijzondere curator is ontslagen van zijn taak in deze procedure.