ECLI:NL:RBZWB:2025:2672

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/02/428903 FA RK 24-5395
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en aanhouding beslissing over eenhoofdig gezag en contactregeling in afwachting van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2025 een nadere beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1] en de verzoeken van de vrouw met betrekking tot gezag en contactregeling. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.B.J. Dekker, verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] naar haar, terwijl de man zonder advocaat procedeert. De rechtbank heeft de minderjarigen onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, locatie Eindhoven, en heeft besloten de verzoeken van de vrouw aan te houden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet is verschenen bij de mondelinge behandeling, ondanks correcte oproeping. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw bepaald, gezien de feitelijke situatie waarin [minderjarige 1] al geruime tijd bij de vrouw woont. De overige verzoeken van de vrouw, waaronder het verzoek tot wijziging van het gezag en de contactregeling, zijn aangehouden tot 24 februari 2026, zodat er meer duidelijkheid kan komen over de situatie van de man en de minderjarigen. De rechtbank heeft de GI verzocht om informatie te verstrekken over het verloop van de ondertoezichtstelling en de mogelijkheden voor contact tussen de man en de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428903 FA RK 24-5395
Datum uitspraak: 1 mei 2025
Nadere beschikking over gezag, wijziging hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kosten van verzorging en opvoeding
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. P.B.J. Dekker te Tilburg,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2],
procederend zonder advocaat.
over de minderjarigen:
-[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014, hierna: [minderjarige 1],
-[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016, hierna: [minderjarige 2].
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 20 mei 2025 en alle daarin genoemde stukken;
- het raadsrapport van 6 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 10 maart 2025;
- het aanvullend c.q. gewijzigd verzoek met bijlagen van de vrouw van 14 april 2025, ontvangen op diezelfde datum;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Dekker, betreffende producties 35, 36 en 37.
1.2. Op 17 april 2025 is de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, een vertegenwoordigster van de GI en een medewerkster namens de Raad.
1.3. Hoewel daartoe correct opgeroepen is de man niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
1.4. Gelet op de nauwe samenhang tussen de verzoeken van de vrouw en het verzoek van de Raad in de zaak met kenmerk C/02/433006 / JE RK 25-470 zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken is bij aparte beschikking van heden beslist.
1.5. De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij gebruik gemaakt op 14 april 2025. De rechtbank heeft de aanwezigen voorgehouden wat de minderjarigen hebben verteld. Zij zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 20 februari 2025 heeft de rechtbank de Raad verzocht onderzoek te doen naar de in rechtsoverweging 4.2. van die beschikking gestelde vragen. De verdere behandeling van de verzoeken van de vrouw is aangehouden.
2.2.
Tussen partijen was bij deze rechtbank ook een procedure tot het treffen van een
provisionele voorziening aanhangig. Die procedure is bij de rechtbank geregistreerd onder
zaaknummer C/02/428906 FA RK 24-5397. Bij de in die zaak gegeven beschikking van 20 februari 2025 heeft de rechtbank:
- de voorlopige zorgregeling zoals bepaald bij het vonnis van 20 oktober 2024 geschorst met ingang van heden totdat in de hoofdzaak met kenmerk C/02/428903 FA RK 24-5395 een beslissing wordt genomen op het verzoek van de vrouw tot (nadere) vaststelling van de zorgregeling (overeenkomstig het advies van de Raad);
- bij wege van provisionele voorziening, totdat in de hoofdzaak definitief is
beslist, bepaald dat de man met ingang van 1 februari 2024 ter voldoening van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen - [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014 en [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016 voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen:
- aan de vrouw een bedrag van € 89,= (negenentachtig euro) per maand ter zake de
verblijfskosten alsmede
- een bedrag van € 300,08 (driehonderd euro en acht eurocent) per maand ter zake de
verblijfsoverstijgende kosten, welk bedrag door de man dient te worden betaald op de kinderrekening met [rekeningnummer 1].
2.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het raadsrapport van 6 maart 2025. Zakelijk weergegeven concludeert de Raad als volgt. Partijen hebben ervoor gekozen dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft. Hiervoor is gekozen, zodat de verschillende budgetten gelijk werden verdeeld over beide ouders. Hoewel [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de man, woont hij nu in de praktijk bij de vrouw, bij wie er geen zorgen over de opvoedsituatie zijn terwijl de situatie bij de man als onveilig wordt gezien. Verder geldt dat de vrouw op dit moment de hoofdopvoeder is en de contactregeling is geschorst, wat maakt dat de minderjarigen momenteel geen contact hebben met de man. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw komt het meest tegemoet aan zijn belangen.
Wat betreft de vorm en de frequentie van het contact tussen de man en de minderjarigen is het voor de Raad niet mogelijk om de rechtbank definitief te adviseren. Zoals het contact tot voor kort werd vormgegeven acht de Raad te belastend. Het is belangrijk dat er zicht komt op de interactie tussen de man en de minderjarigen en de hulpverlening gaat luisteren naar de wensen van de minderjarigen en wat zij individueel nodig hebben. In de visie van de Raad dient er eerst begeleid contact plaats te vinden om zicht te krijgen op de contacten tussen de minderjarigen en hun vader. Dit kan binnen een ondertoezichtstelling worden bekeken. De Raad adviseert daarom het verzoek ten aanzien van de contactregeling aan te houden voor de duur van een jaar.
2.4.
Bij beschikking van 1 mei 2025, in de zaak met kenmerk C/02/433006 / JE RK 25-470 heeft de kinderrechter de minderjarigen onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, locatie Eindhoven, met ingang van 1 mei 2025 tot 1 mei 2026.

3.De resterende verzoeken

3.1.
Voorts liggen de volgende resterende verzoeken van de vrouw nog ter beoordeling voor.
De vrouw verzoekt, bij beschikking over mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn;
- een zorgregeling vast te stellen overeenkomstig het advies van de Raad voor de
Kinderbescherming;
- een door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen vast te stellen ter
hoogte van € 89,= per maand, met ingang van 1 februari 2024 alsmede een bedrag van € 300,08 per maand te betalen op de kinderrekening met [rekeningnummer 2].
3.2.
Bij aanvullend c.q. gewijzigd verzoekschrift van 4 april 2025 verzoekt de vrouw, bij beschikking zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
I. te bepalen dat er tussen de man en de kinderen geen contactregeling zal worden
vastgesteld en de man de omgang met de kinderen te ontzeggen;
II. het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen op grond van artikel
1:253n lid 1 BW te beëindigen en te bepalen dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
voortaan aan de vrouw toekomt;
III. te bepalen dat de man met ingang van datum beschikking maandelijks
kinderalimentatie ad € 150,50 per kind per maand aan de vrouw zal betalen,
danwel een in uw goede justitie te bepalen bedrag.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling trekt de vrouw haar gewijzigde verzoek, zoals hiervoor vermeld onder III in. De rechtbank verstaat dat de vrouw haar initiële verzoek ten aanzien van de kosten van verzorging en opvoeding, zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.1. is vermeld handhaaft.

4.De (nadere) standpunten

4.1.
Ter nadere onderbouwing van haar verzoeken wordt door en namens de vrouw, samengevat, het volgende aangevoerd. Wanneer de ondertoezichtstelling toegewezen gaat worden, verzoekt de vrouw om haar verzoeken ten aanzien van het gezag en de contactregeling aan te houden, zodat hierover meer duidelijk kan worden binnen de ondertoezichtstelling. Hoewel de vrouw liever geen ondertoezichtstelling heeft, zal zij zich inzetten en zal zij meewerken aan de hulpverlening. Wel heeft zij het gevoel dat de man steeds een hand boven het hoofd wordt gehouden. Hij krijgt kans op kans. Voor hem moet nu duidelijk zijn dat het een laatste kans betreft, daar hoort openheid van zaken bij. De vrouw is niet tegen het contact tussen de man en de minderjarigen, maar dit moet wel veilig en begeleid plaatsvinden. Wanneer het verzoek over het gezag en de contactregeling worden aangehouden, dient dat ook te gelden voor de kinderalimentatie. Er kan dan opnieuw worden gekeken naar wat de dan huidige stand van zaken is. Er kan dan gerekend worden met recente financiële gegevens en de toepasselijke zorgkorting. Ten aanzien van de kinderalimentatie kan de rechtbank uitgaan van het initiële verzoek, nu de vrouw haar aanvullende verzoek intrekt.
4.2.
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad handhaaft de in het rapport gegeven advies. De Raad is er voorstander van om de verzoeken van de vrouw over de contactregeling en het gezag aan te houden, zodat hierover gedurende de ondertoezichtstelling meer duidelijk kan worden. Het afwijzen van het verzoek van de vrouw om alleen met het gezag te worden belast, is wat voorbarig. Hiervoor is meer onderzoek nodig.

5.De (nadere) beoordeling

Oproeping van de man
5.1.
Allereerst constateert de rechtbank dat de man correct is opgeroepen. De oproepingen zijn hem via aangetekende post en gewone post toegestuurd. Uit controle van de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat de man woonachtig is op het adres waarnaar de oproepingen zijn verzonden. De advocaat van de vrouw heeft verklaard dat zij de aanvullende c.q. gewijzigde verzoeken ook naar het adres van de man heeft verzonden. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden. Het ligt op de weg van de man om de ontvangst van post op orde te hebben. Dit betekent dat de verzoeken inhoudelijk zullen worden behandeld.
Hoofdverblijfplaats [minderjarige 1]
5.2.
De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar te bepalen. De man voert geen verweer tegen dit verzoek.
5.3.
Volgens artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.4.
Gelet op de mondelinge behandeling en het raadsrapport zal de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw bepalen. Onweersproken is komen vast te staan dat de [minderjarige 1] nu feitelijk geruime tijd bij de vrouw woont en er geen contact is met de man. Samen met de Raad verwacht de rechtbank niet dat hierin op korte termijn verandering gaat komen. Daarom zal de juridische en feitelijke situatie met elkaar in overeenstemming worden gebracht, wat de rechtbank in het belang van [minderjarige 1] acht.
Aanhouding overige verzoeken
5.5.
Nu de minderjarigen per heden onder toezicht zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de beslissing op de voorliggende verzoeken over het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan te houden in afwachting van het verloop en de resultaten van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening binnen dat kader. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de vrouw zich hierin kan vinden. Samen met de Raad ziet de rechtbank het belang om de invulling van en mogelijkheden tot het contact tussen de man en de minderjarigen nader te onderzoeken door een door de GI aan te wijzen instantie. Binnen de ondertoezichtstelling dient dus onderzocht te worden of er mogelijkheden zijn voor contactherstel met de man en hoe de contactregeling er eventueel uit moet komen te zien, voordat een definitieve beslissing kan worden genomen. Hetzelfde geldt voor het verzoek ten aanzien van het gezag. Op dit moment is onduidelijk in hoeverre partijen in de toekomst gezamenlijk uitvoering kunnen geven aan het gezag. Nu de huidige situatie aan de zijde van de man onduidelijk is, is de rechtbank onvoldoende geïnformeerd om definitief op het verzoek van de vrouw te beslissen.
5.6.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het aangewezen dat
de GIde rechtbank, partijen en de Raad schriftelijk zal informeren uiterlijk op de in het dictum te melden PRO FORMA datum. De rechtbank verzoekt de GI dan haar en de anderen te informeren over:
- het verloop van de ondertoezichtstelling en in het kader van de ondertoezichtstelling
ingezette hulpverlening;
- het verloop van het contact tussen de man en de minderjarigen;
- welke contactregeling het meest in het belang van de minderjarigen is;
- de gezagspositie van de man en met name of een gezamenlijke uitoefening van het gezag in het belang van de minderjarigen is.
5.7.
Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop
binnen twee weken na ontvangt van het verslag van de GIeen schriftelijke reactie te geven. De rechtbank verzoekt partijen daarbij ook het door hen gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken ten aanzien van de aangehouden verzoeken, inclusief verhinderdata tot mei 2026.
5.8.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat zij in beginsel zal trachten de resterende verzoeken in deze zaak gelijktijdig te behandelen met een eventueel door de GI in te dienen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.9.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw over de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen geldt dat dit verzoek eveneens zal worden aangehouden. De rechtbank gaat hiertoe over zodat wanneer er duidelijkheid bestaat over de contactregeling hiermee ook rekening kan worden gehouden met de hoogte van de bijdrage van de man. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, verwacht de rechtbank dat de vrouw te zijner tijd een nieuwe berekening, voorzien van actuele financiële gegevens, zal overleggen.
Tot slot
5.10.
De rechtbank spreekt haar hoop uit dat de man binnen de ondertoezichtstelling openheid van zaken geeft, zodat duidelijk wordt of en hoe hij en de minderjarigen contact met elkaar kunnen hebben en of het in het belang van de minderjarigen is dat de man met het gezamenlijk gezag belast blijft. Zoals de vrouw terecht heeft opgemerkt, dient de man deze mogelijkheid te zien als een laatste kans. Zijn medewerking is nodig en wordt verwacht. Wanneer de man zijn medewerking niet zal verlenen, zal de rechtbank daaraan de consequenties verbinden die zij geraden acht.
5.11.
Gelet op de in rechtsoverweging 5.6 gegeven opdracht zal de rechtbank de GI in deze procedure als belanghebbende aanmerken.
5.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt, onder wijziging van het addendum ouderschapsplan van 22 februari 2024, dat [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2014, voortaan zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
6.2.
houdt aan de beslissing op de resterende verzoeken van de vrouw met betrekking tot - het gezag;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de kosten van verzorging en opvoeding
tot
dinsdag 24 februari 2026 PRO FORMAin afwachting van nader schriftelijk bericht van de GI, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om te reageren, een en ander conform de weergave onder rechtsoverweging 5.6;
6.3.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.Y. van de Kraats, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025 in aanwezigheid van mr. J.C.G. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.