ECLI:NL:RBZWB:2025:2674

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434335 / JE RK 25-708
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van een zorgregeling voor minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) om een zorgregeling vast te stellen voor de minderjarige [minderjarige]. De ouders van [minderjarige] zijn betrokken bij een complexe situatie waarin de veiligheid van het kind in het geding is door de verslavingsproblematiek van de vader. De kinderrechter heeft de ouders en de GI gehoord en vastgesteld dat er zorgen zijn over het drugsgebruik van de vader, wat de veiligheid van [minderjarige] tijdens contact met hem in gevaar kan brengen. De kinderrechter heeft besloten dat er een zorgregeling moet komen waarbij de vader en [minderjarige] onder begeleiding van een professional contact kunnen hebben, met een frequentie van eens per twee weken voor de duur van twee uur. De regie over deze zorgregeling ligt bij de GI, die ook verantwoordelijk is voor het waarborgen van de veiligheid van [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de ouders aangemoedigd om samen te werken aan een veilige en stabiele omgeving voor [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434335 / JE RK 25-708
Datum uitspraak: 22 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. A.C.M. van Gool te 's-Hertogenbosch,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft zij op 17 april 2025 gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige] heeft verteld. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
1.4.
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de GI en het verzoek in de zaak met kenmerk C/02/432561 / JE RK 25-388 (verlenging ondertoezichtstelling) heeft de kinderrechter de zaken gezamenlijk behandeld. In beide zaken is bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 22 april 2025, in de zaak met kenmerk C/02/432561 / JE RK 25-388, heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd, met ingang van 24 april 2025 tot 24 april 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid 1 BW een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen als volgt:
- de vader en [minderjarige] hebben contact met elkaar een keer in de twee weken voor de
duur van twee uur onder begeleiding van een professional;
- de regie over de zorgregeling bij de GI te beleggen, waardoor zij het recht heeft de contacten te wijzigen en de mogelijkheid heeft om de contactmomenten uit te breiden en anders vorm te geven;
althans een zorgregeling te bepalen die de kinderrechter in goede justitie vermeend te behoren.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter nadere onderbouwing en in aanvulling op het verzoek voert de GI, samengevat, het volgende aan. Wegens de aanhoudende verslavingsproblematiek van de vader heeft hij zich op 20 januari 2025 laten opnemen in een afkickkliniek GGZ. Aan het oorspronkelijke plan om na een detox-traject in Nederland voor twee maanden naar [plaats] te vertrekken om het afkick-traject te volbrengen, is de vader niet toegekomen. De vader heeft zijn opname voortijdig afgebroken. Later meldt hij dat GGZ de hulpverlening heeft afgebroken omdat hij niet eerlijk is geweest over zijn terugval. Gedurende de opname van de vader had hij via oma (vaderzijde) telefonisch contact met [minderjarige].
4.2.
Bij De GezinsManager is gedurende het ouderschapstraject geconstateerd dat de verstandhouding tussen de ouders dusdanig dynamisch is dat zij er niet in zijn geslaagd om een zorgregeling vast te stellen. De ouders hebben voortdurende aansturing nodig om het contact tussen [minderjarige] en haar beide ouders te onderhouden. Zij zijn het structureel niet met elkaar eens over de zorgregeling en zij uiten beide zorgen over elkaars drugsgebruik en opvoedersrol. Inmiddels verblijft de moeder met [minderjarige] bij [observatiekliniek]. Bij [observatiekliniek] is er
toezicht op het welzijn van [minderjarige] en is er ook toezicht op de opvoedvaardigheden van de moeder. Desondanks ziet de GI dat het systeem rondom [minderjarige] nog altijd zeer dynamisch is, en de ouders onvoldoende in staat zijn om hier rust in aan te brengen. Daarbij is er veelvuldig sprake van manipulatie van de ouders richting de hulpverlening en de GI en wordt [minderjarige] belast met volwassenzaken en de problematiek van de ouders.
4.3.
In de periode na het afkick-traject van de vader, en de opname van moeder, is er met de ouders een contactregeling afgesproken waarbij [minderjarige] voor de duur van vier weken iedere woensdag na school (12:15 uur) tot 17:00 uur bij de vader verblijft. Na deze periode is er gesproken over een uitbreiding van het contact. In april 2025 meldt de moeder dat de vader haar zou hebben verteld dat hij wederom ketamine gebruikt heeft. De vader heeft dit de GI bevestigd.
4.4.
Het voorgaande, te weten het stoppen van de hulpverlening voor de vader vanuit GGZ en het drugsgebruik van de vader, maakt dat de GI de veiligheid van [minderjarige] tijdens de contacten met de vader niet langer kan garanderen. De GI acht het noodzakelijk dat de contacten begeleid zullen plaatsvinden. Oma (vz) kan de begeleiding niet op zich nemen. De GI heeft er onvoldoende vertrouwen in dat oma de vader kan weigeren wanneer hij onder invloed is. De GI vindt het van belang dat een onafhankelijke professional toezicht houdt of de vader deze veiligheid voor [minderjarige] kan bieden door nuchter te blijven. Gezien [minderjarige] al in zorg is bij De GezinsManager heeft de GI de vraag voor begeleide contacten bij hen weggelegd. Gelet op voorgaande meent de GI dat er een zorgregeling vastgesteld dient te worden tussen [minderjarige] en de vader, waarbij er een minimale contactregeling is van eens per twee weken voor de duur van twee uur onder begeleiding.

5.De standpunten van belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder wordt, samengevat, aangevoerd dat zij het eens is met het verzoek. De moeder heeft gezien dat het contact met de vader een pittige uitwerking op [minderjarige] heeft. Belangrijk is dan ook dat er stabiliteit komt in het contact. De moeder hoopt dat de vader laat zien dat hij er voor [minderjarige] kan zijn. Pas wanneer het contact verantwoord is, kan het worden uitgebreid.
5.2.
De vader verklaart, samengevat, dat hij [minderjarige] graag meer zou willen zien. Bij begrijpt dat hij moet laten zien dat hij een stabiele vader voor haar kan zijn. De vader wil hier aan werken. Desgevraagd is de vader er mee akkoord als de regie over de contactregeling bij de GI komt te liggen en zij zullen uitzoeken wanneer de contacten kunnen worden uitgebreid.

6.beoordeling

6.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van zorg- en opvoedtaken of een regeling in zake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
6.2.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling acht de kinderrechter het van belang dat er een zorgregeling wordt vastgesteld tussen de vader en [minderjarige]. De kinderrechter neemt daarbij in aanmerking dat de veiligheid van [minderjarige] wanneer zij contact heeft met de vader mogelijk niet gewaarborgd kan worden. Hierin speelt de verslavingsproblematiek van de vader een rol. Hoewel de vader is opgenomen bij GGZ om aan zijn verslavingsprobleem te werken, is dit traject vroegtijdig geëindigd. De vader was niet eerlijk tegenover GGZ over een terugval in gebruik. Hulpverlening van GGZ is hiermee ten einde gekomen. Het baart de kinderrechter zorgen dat de vader, hoewel hij daar eerlijk over is, drugs (ketamine) blijft gebruiken. De vader zegt openheid van zaken te willen geven en aan te willen tonen dat hij niet onder invloed is als hij contact heeft met [minderjarige], echter geeft hieraan geen vervolg. De GI kan daardoor de veiligheid van [minderjarige] niet waarborgen wanneer zij contact heeft met de vader.
6.3.
Gelet op genoemde zorgen acht de kinderrechter het, samen met de GI van belang, dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader worden begeleid door een professional. Genoegzaam is gebleken dat oma (vz) de taak van begeleider in het contact niet op zich kan nemen en er ook geen andere mogelijkheden zijn in het netwerk van de vader.
6.4.
De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de ouders, hoewel zij dit beiden jammer vinden voor [minderjarige], zich niet tegen het verzoek verzetten. De kinderrechter geeft hen daarvoor een compliment. De kinderrechter spreekt zijn hoop uit dat het de vader lukt om zich in te zetten en zijn verslaving het hoofd te bieden, zodat het contact tussen hem en [minderjarige] veilig kan plaatsvinden. Zolang er niet is gebleken dat het contact tussen hem en [minderjarige] veilig kan verlopen vindt de minimale zorgregeling plaats zoals door de GI is verzocht. De zorgregeling waarbij de vader en [minderjarige] contact hebben met elkaar een keer in de twee weken voor de duur van twee uur onder begeleiding van een professional is daarbij
het uitgangspunt. Gezien het vorenstaande en om te waarborgen dat het contact tussen de vader en [minderjarige] zal aansluiten bij haar ontwikkeling en (opvoed)behoefte, acht de kinderrechter het van belang dat de verdere invulling van de contactregeling binnen de ondertoezichtstelling plaatsvindt onder regie van de GI, zoals in het dictum te melden.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.5.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
6.6.
Een en ander betekent dat de kinderrechter als volgt beslist.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de vader en de [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats], gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- een keer in de twee weken voor de duur van twee uur onder begeleiding van een professional;
waarbij de regie voor een vermeerdering of andere vormgeving van het contact bij de GI wordt belegd, totdat een definitieve contactregeling door en onder regie van de GI is bepaald, dan wel de ouders hierover overeenstemming met elkaar hebben bereikt;
7.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.