ECLI:NL:RBZWB:2025:2675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
C/02/432561 / JE RK 25-388
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in verband met zorgen om drugsgebruik van de vader en de noodzaak van hulpverlening voor de ouders

Op 22 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, door hun problematiek met drank- en drugsgebruik, onvoldoende in staat zijn om de zorg voor hun kind te waarborgen. De moeder en de vader hebben beiden hulpverlening nodig, zowel op persoonlijk vlak als in de opvoeding van hun kind. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd met een jaar, tot 24 april 2026, en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit houdt in dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er beroep tegen wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de zorgen over de vader, die zijn opname bij de GGZ vroegtijdig heeft beëindigd, benadrukt en aangegeven dat de ouders blijvende sturing van de gecertificeerde instelling nodig hebben. De kinderrechter heeft ook de noodzaak van monitoring van de situatie van de ouders en het kind benadrukt, vooral gezien de recente opname van de moeder en het kind in een observatiekliniek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/432561 / JE RK 25-388
Datum uitspraak: 22 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. A.C.M. van Gool te 's-Hertogenbosch,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van 26 februari 2025, ingekomen bij de griffie op 28 februari 2025;
- de stelbrief van mr. Van Gool van 8 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 april 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft zij op 17 april 2025 gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige] heeft verteld. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
1.4.
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de GI en het verzoek in de zaak met kenmerk C/02/434335 / JE RK 25-708 (vaststellen zorgregeling) heeft de kinderrechter de zaken gezamenlijk behandeld. In beide zaken is bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 24 april 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 24 april 2024 tot 24 april 2025.
2.3.
Bij beschikking van 21 februari 2025 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin, zijnde oma vaderszijde, met ingang van 21 februari 2025 tot 24 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de GI, samengevat, het volgende aan. Eerder is gebleken dat de ouders door drank- en drugsgebruik onvoldoende emotioneel bereikbaar waren voor [minderjarige]. Het lukte de moeder onvoldoende om haar huishouden op orde te hebben. Haar dag- en nachtritme was verstoord. Bij de moeder liet [minderjarige] zelfbepalend gedrag zien. De moeder was niet in staat om [minderjarige] te corrigeren. Aan veiligheidsafspraken werd niet voldaan. Enkele maanden nadat de [minderjarige] onder toezicht was gesteld heeft de GI moeten concluderen dat de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder onvoldoende kon worden gewaarborgd. [minderjarige] is daarna bij de vader geplaatst. Door toenemend drugs- en alcoholgebruik verminderde de opvoedingsvaardigheden van de vader en was hij onvoldoende in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De ouders gaven vervolgens toestemming voor een plaatsing bij oma (vaderszijde). Gelet op de zorgen daar, heeft de GI gepoogd om een duurzame verblijfplaats voor [minderjarige] te creëren. Een pleegzorgscreening bij opa (moederszijde) viel negatief uit.
4.2.
In de afgelopen periode is gezien dat er sprake is van een dynamisch systeem om [minderjarige] heen, terwijl de ouders in dat systeem onvoldoende rust kunnen brengen. Verder wordt gezien dat [minderjarige] wordt belast met volwassenzaken en problematiek van de ouders. Om een bestendige situatie te creëren bij de moeder, is zij akkoord gegaan met een ouder-kindopname bij [observatiekliniek]. De moeder en [minderjarige] zijn inmiddels voor de duur van 16 tot 20 weken bij [observatiekliniek] opgenomen. Daar wordt gekeken naar de opvoedvaardigheden van de moeder. Gedurende deze opname kan [minderjarige] naar haar school blijven gaan en kan naar het contactherstel met de vader worden gekeken. De GI vindt dat er contact tussen hen moet zijn, maar met een gefaseerde opbouw. Er zijn immers nog steeds zorgen over de vader. Hij heeft zijn opname bij GGZ in verband met verslavingsproblematiek voortijdig afgebroken. Na zijn opname zijn eerdere patronen bij hem in stand gebleven, waarbij sprake is van slechte communicatie met het netwerk en zich bezighouden met problematiek van de moeder. Verder is gezien dat de vader in gesprek met de GI emotioneel en dreigend is. De GI acht een terugval in gebruik zeer reëel. Het lukt de GI niet om constructief met de vader te praten over het verdere verloop van de ondertoezichtstelling.
4.3.
Beide ouders hebben sturing nodig van de GI bij het aangaan van hulpverlening. Zij vinden het moeilijk om structureel het belang van [minderjarige] voorop te blijven stellen en hulpverlening aan te blijven gaan. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de ouders dat kader te bieden. Daarnaast zijn de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen niet behaald. In de komende periode moet hierover meer duidelijk worden.
4.4.
Desgevraagd brengt de GI nog naar voren dat oma (vz) op de achtergrond is. Een verblijf van [minderjarige] bij oma werd niet meer mogelijk, omdat oma het ingewikkeld vond om de vader de deur te wijzen. Bij de oma was sprake van een loyaliteitsconflict.

5.Het standpunt van belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder wordt, samengevat, aangevoerd dat zij zich kan vinden in het verzoek. De moeder is inmiddels samen met [minderjarige] opgenomen bij [observatiekliniek]. Zij is niet van plan om die opname af te breken. De moeder is gemotiveerd om hulpverlening aan te gaan. Zij heeft in de afgelopen periode bij [observatiekliniek] al positieve ontwikkelingen meegemaakt, werkt aan haar persoonlijke problematiek en merkt bij zichzelf een groei. Ook [minderjarige] krijgt hulp, bijvoorbeeld om zichzelf goed te leren uiten. Wanneer de regie bij de GI blijft, zal de moeder daarvan rust ondervinden. De moeder heeft er vertrouwen in dat het traject bij [observatiekliniek] positief zal worden afgerond.
5.2.
De vader verklaart, samengevat, dat ook hij hulpverlening toejuicht. Hij staat positief tegenover een verlenging van de ondertoezichtstelling. Over zijn eigen problematiek geeft de vader nu aan omringd te zijn met goede mensen. Daarnaast gaat hij naar de kerk. Hoewel de vader nu nog in de ziektewet zit, hoop hij weer te kunnen gaan werken in de bouw. De vader wil aan zichzelf blijven werken. Hij heeft gesprekken met het RIBW en maatschappelijk werk en is bereid om middels urinecontroles te laten zien dat het goed met hem gaat.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Artikel 1:255 lid 1 BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondeling behandeling is gebleken dat [minderjarige]
nog onverminderd in haar ontwikkeling wordt bedreigd, terwijl de kinderrechter concludeert dat geen van de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen zijn bereikt.
6.4.
Op dit moment verblijven de moeder en [minderjarige] bij [observatiekliniek]. Gezien wordt dat de moeder daar stappen maakt. Zij werkt aan zichzelf en is gemotiveerd om hulpverlening aan te gaan. Uit de opname bij [observatiekliniek] moet blijken wat de opvoedvaardigheden van de moeder zijn en in hoeverre zij de veiligheid van [minderjarige] kan waarborgen. Omdat de opname pas recent is gestart, is hierover nog geen duidelijkheid. In de komende periode dient de GI de opname van de moeder en [minderjarige] verder te monitoren.
6.5.
Met de GI maakt de kinderrechter zich zorgen over de vader. Gebleken is dat hij zijn opname bij GGZ vroegtijdig heeft gestaakt. Onduidelijk is of en in hoeverre de vader zijn drugsgebruik onder controle heeft. Het is aan de GI om hierover in de komende periode meer duidelijkheid te krijgen. De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de vader meermaals heeft aangegeven om door middel van urinecontroles te laten zien hoe het met hem gaat. Het is aan de vader en de GI om hierover samen afspraken te maken.
6.6.
Naar het oordeel van de kinderrechter hebben de ouders in de komende periode blijvende sturing nodig van de GI in het aangaan van de hulpverlening, zowel op persoonlijk vlak als op het vlak van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Zij vinden het moeilijk om structureel het belang van [minderjarige] voorop te stellen. De ouders hebben hierin een gedwongen kader nodig. Door dit gedwongen kader kan de GI bovendien de opname bij [observatiekliniek] verder monitoren en de positie van de vader, in het kader van zijn drugsgebruik en het contact met [minderjarige], verder bepalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.7.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 24 april 2025 tot 24 april 2026;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.