In deze zaak heeft de vrouw een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van de ontbinding van haar geregistreerd partnerschap met de man. De vrouw verzocht om te bepalen dat zij in de woning te [woonplaats 1] kan verblijven tot zes maanden na de beschikking van de rechtbank en dat de man een bedrag van € 1.210,00 per maand aan partneralimentatie zal betalen. De hoofdzaak, die ook aanhangig is gemaakt, betreft de ontbinding van het geregistreerd partnerschap met nevenvoorzieningen. Tijdens de procedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de partneralimentatie, maar het verzoek betreffende de woning is door de vrouw ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de wetgever een bijzondere regeling heeft getroffen voor voorlopige voorzieningen in scheidingsprocedures. De rechtbank heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, en deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Krijger-de Keuning, griffier, op 24 april 2025.