ECLI:NL:RBZWB:2025:2691

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
C/02/415382 / FA RK 23/5049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot stiefouderadoptie en toewijzing gezamenlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de adoptie van drie minderjarigen door de stiefmoeder. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie afgewezen, omdat de tegenspraak van de biologische moeder niet kon worden genegeerd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen op grove wijze had verwaarloosd, ondanks de ernstige bezwaren die de kinderen tegen omgang met haar hadden. De rechtbank heeft wel het verzoek tot gezamenlijk gezag van de vader en de stiefmoeder toegewezen, omdat de stiefmoeder al geruime tijd de zorg voor de kinderen op zich nam en er een sterke band tussen hen bestond. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe gezagsverhouding onmiddellijk van kracht is, ondanks de mogelijkheid van hoger beroep. De zaak benadrukt de complexe dynamiek van gezinsrelaties en de belangen van de kinderen in adoptie- en gezagskwesties.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/415382 / FA RK 23/5049
datum uitspraak: 6 mei 2025
beschikking over adoptie, gezag en omgang
in de zaak van
[de stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
en
[de man],
hierna te noemen: de man,
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. de Maaré te Breda.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E. Appelman te Alkmaar.
Als belanghebbende inzake het verzoek tot adoptie wordt aangemerkt:
[de meerderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de meerderjarige] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, locatie Rotterdam, en regio Zuid west Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 25 oktober 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F-formulier met bijlage van 3 november 2023 van mr. De Maaré;
- het F-formulier met bijlage van 17 november 2023 van mr. De Maaré;
- het rapport van de Raad van 23 oktober 2024;
- de door [minderjarige 1] , [de meerderjarige] en [minderjarige 2] ingevulde reactieformulieren, ontvangen op 19 december 2024;
- de e-mail van de griffier aan de advocaten van de man en de vrouw van 28 maart 2025;
- de reactie per e-mail van mr. De Maaré van 31 maart 2025;
- de reactie per e-mail van mr. Appelman van 31 maart 2025;
- het verweerschrift mede inhoudende zelfstandig verzoek van de vrouw van 3 april 2025.
Na de zitting zijn nog de volgende stukken door de rechtbank ontvangen:
- de e-mail van [minderjarige 1] van 8 april 2025;
- de e-mail van [minderjarige 2] van 8 april 2025;
- de e-mail van [de meerderjarige] van 8 april 2025.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 8 april 2025. Bij die behandeling zijn gekomen de man en de stiefmoeder, bijgestaan door hun advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.
1.3
Door de rechtbank is geconstateerd dat [de meerderjarige] gedurende de procedure meerderjarig is geworden. Zij is daarom als belanghebbende aangemerkt. Aan de advocaten is voorgelegd of [de meerderjarige] tijdens het al geplande kindgesprek door de rechter gesproken zal worden of dat zij voor de zitting uitgenodigd zal worden. Mr. De Maaré heeft dit met [de meerderjarige] besproken. Er is vervolgens voor gekozen om [de meerderjarige] haar mening te kunnen laten geven tijdens het kindgesprek. Zij is daarom niet verschenen tijdens de zitting.
1.4
[de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening te geven over de verzoeken. Zij hebben op 3 april 2025 gezamenlijk met de rechter hierover gesproken. [minderjarige 2] heeft ook nog een brief geschreven. Daarnaast zijn zij na de zitting nog in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun mening te geven over het zelfstandige verzoek van de vrouw, omdat dit zelfstandig verzoek pas na het kindgesprek is ontvangen.

2.De feiten

2.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is in 2013 beëindigd. Uit de relatie zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Uit de relatie is tevens het navolgende thans meerderjarig kind geboren:
- [de meerderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de meerderjarige] .
2.2
De man heeft [de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
2.3
De man en de vrouw hebben tot 25 april 2023 gezamenlijk het gezag gedragen over [de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2023 is het gezamenlijk gezag tussen de vrouw en de man beëindigd en is de man alleen belast met het gezag over hen.
2.4
De man en de stiefmoeder wonen sinds juli 2020 samen en zijn op 30 december 2021 met elkaar gehuwd.
2.5
[de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de man en de stiefmoeder.
2.6
[de meerderjarige] is op [geboortedag 1] 2024 meerderjarig geworden.

3.De verzoeken

3.1
De stiefmoeder en de man verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de adoptie uit te spreken door de stiefmoeder van [de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
subsidiair: te bepalen dat de man en de stiefmoeder gezamenlijk worden belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2
De vrouw spreekt de verzoeken tegen en verzoekt de man en stiefmoeder niet-ontvankelijk te verklaring in hun verzoeken, althans om deze verzoeken af te wijzen. De vrouw heeft als zelfstandig verzoek verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Adoptie
4.1
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.
4.2
De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat de stiefmoeder en de man vanaf juli 2020 samenleven en het verzoek is ingediend in oktober 2023. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldaan is aan het vereiste als genoemd in artikel 1:227, tweede lid, BW.
4.3
De rechtbank overweegt voorts dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
4.4
De rechtbank stelt vast op basis van de stukken en de behandeling ter zitting dat aan de voorwaarden als bepaald in artikel 1:228 BW, eerste lid, is voldaan met uitzondering van de voorwaarde onder sub d. De vrouw spreekt het verzoek tegen. De vraag dient te worden beantwoord of de rechtbank aan dit vereiste, dat geen van de ouders het verzoek tegenspreekt, voorbij kan gaan.
4.5
De stiefmoeder en de man hebben hierover aangegeven dat op grond van artikel 1:228, tweede lid, onder b, BW voorbij kan worden gegaan aan de tegenspraak van de vrouw, omdat zij de verzorging en opvoeding van [de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna samen te noemen: de kinderen) op grove wijze heeft verwaarloosd. De kinderen hebben ernstige trauma’s opgelopen door de vrouw. De kinderen hebben na de beëindiging van de relatie tussen de vrouw en de man eerst hun hoofdverblijf bij de vrouw gehad. In mei 2015 zijn de kinderen onder toezicht gesteld en in maart 2016 zijn zij uit huis geplaatst. Door het handelen van de vrouw zijn de kinderen eerst in een pleeggezin geplaatst. Vanaf augustus c.q. september 2016 zijn zij bij de man geplaatst. De kinderen hebben vervolgens slechts begeleid contact gehad met de vrouw. De man en de stiefmoeder hebben verscheidene documenten overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw de belangen van de kinderen niet voorop heeft gesteld. In het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 17 maart 2022 staat dat de vrouw de kinderen heeft geforceerd om dingen op papier te schrijven welke zij als processtukken inbracht, dat ze de kinderen dwong om te zeggen dat ze weer bij haar wilden wonen en dat de vrouw zich grenzeloos toonde in het vinden van negatieve dingen over de man. In de beschikking van deze rechtbank van 25 april 2023 staat aangegeven dat de GI naar voren heeft gebracht dat er sprake is van trauma’s bij de kinderen door wat zij hebben meegemaakt bij de vrouw en zij daarvoor in behandeling zijn. Daarnaast zijn er stukken overgelegd waaruit blijkt dat [de meerderjarige] en [minderjarige 1] (trauma)behandeling hebben gehad. [de meerderjarige] en [minderjarige 1] hebben sinds 2020 en [minderjarige 2] heeft sinds 2021 geen contact meer met de vrouw. De kinderen toonden veel weerstand tegen het contact met de vrouw en hadden rust nodig.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2019 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld bij de man. Zij hebben vanaf 2016 deels in een schippersinternaat gewoon vanwege het werk van de man. In juli 2020 zijn de man en de stiefmoeder gaan samenwonen en de kinderen brachten sindsdien alle weekenden en vakanties met de man en stiefmoeder door. Gedurende 2022 zijn de kinderen steeds meer bij de man en de stiefmoeder gaan verblijven en in de zomer van 2022 zijn zij daar definitief komen wonen. Aangezien de man fulltime op een binnenvaartschip werkt, draagt de stiefmoeder het grootste deel van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De band tussen de kinderen en de stiefmoeder is zeer hecht. De kinderen ervaren betrokkenheid en liefde van haar op een manier zoals een moeder-kindrelatie behoort te zijn. Zij heeft de kinderen stabiliteit en vertrouwen gegeven. Bij haar hebben de kinderen de ruimte en het vertrouwen gevoeld om te praten over wat zij met de vrouw hebben meegemaakt en zijn zij toegekomen aan de verwerking daarvan. Op verzoek van de kinderen zelf zijn zij haar al snel ‘moeder/mama’ gaan noemen. De kinderen hebben de wens uitgesproken om door haar te worden geadopteerd om deze sterke band te formaliseren. Het belang van de kinderen bij de adoptie dient daarom zwaarder te wegen dan de tegenspraak van de vrouw. [de meerderjarige] is inmiddels meerderjarig, dus de adoptie is voor haar geen maatregel van kinderbescherming meer. Echter, gezien wat zij heeft meegemaakt, haar zelfbeeld en het gevoel ergens bij te horen, is de adoptie wel in het belang van haar ontwikkeling.
4.6
[de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben, kort samengevat, aangegeven dat zij het liefst willen dat hun stiefmoeder wettelijke gezien hun ‘mama’ wordt. Hun stiefmoeder is al vijf jaar in hun leven. Ze is heel lief en zorgzaam. Ze is de moeder die zij nooit hebben gehad. Ze is er altijd voor hen. Als er iets met hun vader gebeurt, willen zij bij hun stiefmoeder blijven.
Ze hebben geen contact meer met hun moeder. Zij noemen haar bij haar voornaam ‘ [voornaam van de vrouw] ’. Ze hebben eerst wel begeleid contact met haar gehad na de uithuisplaatsing. Ze moesten van haar dingen opschrijven, zoals dat ze bij haar wilden wonen en zeggen dat hun vader hen sloeg. Als ze dat niet deden, dan deed [de vrouw] de deur op slot. [minderjarige 2] zag op tegen de bezoeken met haar, omdat hij bang was dat zij iets in zijn oor ging fluisteren. [de meerderjarige] heeft verteld dat ze is aangerand door de vriend van [de vrouw] met diens toestemming, dat haar gehemelte is verbrand doordat er peuken tegenaan zijn gedrukt, dat [de vrouw] hen alcohol gaf en dat [de vrouw] drugs gebruikte. Ze heeft geen goede herinneringen aan [de vrouw] . Zij stuurt hen soms nog een kaart, maar ze hebben duidelijk aangegeven ook dat niet te willen. Ze hebben geen band meer met [de vrouw] . De adoptie zou in dat kader een bevrijding voor hen betekenen.
4.7
De vrouw heeft ter verweer aangegeven dat zij niet instemt met het verzoek tot adoptie en dat niet voorbij kan worden gegaan aan haar tegenspraak. Er is geen sprake van dat zij zich jegens de kinderen schuldig zou hebben gemaakt aan grove verwaarlozing in de zorg en opvoeding van hen. De door de man en de stiefmoeder overgelegde stukken bieden daarvoor ook onvoldoende onderbouwing. De verhalen van de kinderen kloppen niet. Ze heeft geen vriend gehad en een kennis van haar, degene waar over [de meerderjarige] zegt dat zij door hem is aangerand, heeft de kinderen alleen onder begeleiding gezien. De vrouw wil betrokken zijn bij de kinderen, maar de man houdt dit tegen. Er is sprake geweest van een jarenlange strijd tussen de ouders. De kinderen zijn beïnvloed door de man en de stiefmoeder en zij hebben geen andere keuze dan aan te geven dat ze de adoptie willen. Het is kenmerkend dat het verzoek tot adoptie al is ingediend binnen zes maanden na de beschikking tot wijziging van het gezag. Dit verzoek is een poging tot verdere ouderverstoting. De man heeft de wettelijke plicht het contact tussen de kinderen en de vrouw te stimuleren, maar hij zet haar volledig buiten spel. De vrouw mag geen rol van betekenis meer spelen in het leven van de kinderen. Zij heeft inmiddels al jaren geen contact meer met de kinderen. Zij mist ze enorm. Dat de vrouw de kinderen rust heeft gegund en een periode geen contact heeft gehad, kan niet leiden tot de stelling dat de kinderen niets meer te verwachten hebben van de vrouw. De kinderen hebben behandeling gehad en de man heeft gesteld dat het goed met hen gaat. Er is wellicht inmiddels wel de mogelijkheid dat de vrouw invulling kan geven aan het contact met de kinderen. [de meerderjarige] is meerderjarig en kan daar zelf stappen in zetten. De vrouw staat daarvoor open. Er is daardoor ook niet redelijkerwijs te voorzien dat de kinderen niets meer van haar te verwachten hebben. Ze zal er altijd voor de kinderen zijn. Voor [de meerderjarige] kan de adoptie ook niet meer worden gezien als maatregel van kinderbescherming. De vrouw acht de adoptie ook niet in het kennelijke belang van de kinderen. Nadat haar gezag lichtzinnig van haar is afgenomen, is de adoptie het sluitstuk van het jarenlang buitensluiten van de vrouw en het weren van haar uit het leven van de kinderen.
4.8
De Raad heeft in de rapportage aangegeven dat er sprake is geweest van een langdurige complexe scheiding met kinderbeschermingsmaatregelen en veel gerechtelijke procedures. De Raad heeft in een eerdere rapportage van 2021 aangegeven dat eenoudergezag door de man niet wenselijk is, omdat het risico is dat de vrouw volledig buiten spel zou worden gezet. De kinderen hebben inmiddels al langere tijd geen contact meer met de vrouw. Het ontbreekt de vrouw aan zelfreflectie als het gaat om de toekomst tussen haar en de kinderen, kijkend naar het belang van de kinderen. De kinderen hebben geen behoefte aan contact met de vrouw. Contactherstel ligt op zowel de korte als de middellange termijn niet in de lijn der verwachting. De Raad stelt daarom dat er niets meer te verwachten is van de vrouw als moeder als het gaat om het dragen van de opvoedverantwoordelijkheid.
Er is inmiddels sprake van een stabiele leef- en opvoedingssituatie bij de man en de stiefmoeder, waarbij de kinderen de mogelijkheid hebben gekregen hun verleden te verwerken met hulpverlening. De stiefmoeder draagt, als de vader vaart, fulltime de opvoeding en zorg over de kinderen. Er is sprake van een gehechtheidsrelatie tussen de kinderen en de stiefmoeder. De adoptiewens lijkt gelegen bij de kinderen zelf en hun mening is, gezien hun leeftijd, van belang. De Raad vindt het echter lastig te bepalen in hoeverre de kinderen hun keuze maken uit loyaliteit en of de adoptie daadwerkelijk in het belang van de kinderen is. Het doel dat zij willen bereiken kan ook met het bepalen van gezamenlijk gezag van de man en de stiefmoeder behaald worden. De Raad refereert zich daarom aan het oordeel van de rechtbank.
Tijdens de zitting heeft de Raad daarop aanvullend naar voren gebracht dat de stiefmoeder al vijf jaar deel uitmaakt van het gezin. De kinderen hebben aangegeven dat zij sindsdien ervaren hoe het is om te leven in een warm gezin, zonder conflicten, met iemand die er altijd voor hen is. Zij ervaren dat ze gezien worden. Sindsdien hebben de kinderen een grote groei in hun ontwikkeling doorgemaakt. Een adoptie heeft tot gevolg dat je familie van elkaar wordt. De kinderen hebben daar behoefte aan. Daarmee wordt de vrouw niet uitgevlakt. Zij blijft immers de biologische moeder. De Raad vindt dat er goed naar de behoefte van de kinderen geluisterd moet worden.
4.9
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:228, tweede lid, BW kan aan de tegenspraak van een ouder (als bedoeld in artikel 1:228, eerste lid, onder d, BW) worden voorbij gegaan als er sprake is van één van de volgende drie situaties:
a. indien het kind en de ouders niet of nauwelijks in gezinsverband heeft samengeleefd, of
b. indien de ouder het gezag over het kind heeft misbruikt of de verzorging en opvoeding van het kind op grove wijze heeft verwaarloosd, of
c. indien de ouders onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven, omschreven in de titels XIII tot en met XV en XVIII tot en met XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht.
Blijkens de wetsgeschiedenis is bij de toepassing van artikel 1:228 lid 2 BW uitgangspunt dat slechts in een beperkt aantal gevallen aan de tegenspraak van een ouder voorbij kan worden gegaan. De wetgever heeft de rechter enige beoordelingsruimte willen geven door de mogelijkheid te bieden van een afweging van het belang van de instandhouding van de band van het kind met zijn oorspronkelijke ouder en het belang van de juridische bevestiging van de band tussen het kind en adoptant. Het dient dan gevallen te betreffen waarin een band tussen ouder en kind ontbreekt.
4.1
Allereerst dient te worden beoordeeld of er sprake is van één van voormelde gronden. Als daar sprake van is, kan de rechtbank een belangenafweging maken om al dan niet aan de tegenspraak van de ouder voorbij te gaan.
4.11
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de vrouw de verzorging en opvoeding van de kinderen op grove wijze heeft verwaarloosd, zoals door de man en de stiefmoeder is betoogd. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de man, de vrouw en de kinderen sinds eind 2013 in beeld zijn bij het AMK/Veilig Thuis vanwege huiselijk geweld. Er worden door de betrokken professionals zorgen gesignaleerd die door de moeder niet herkend worden. De vader is dan uit beeld. De kinderen tonen een verwaarloosde indruk, de hygiëne is onvoldoende en [de meerderjarige] neemt een moederrol aan. De Raad voor de Kinderbescherming noemt het in 2015 kindermishandeling in de vorm van fysieke en emotionele verwaarlozing door de moeder. De rechtbank spreekt vervolgens een ondertoezichtstelling uit voor de duur van 12 maanden, gericht op het verbeteren van het opvoedklimaat ( bij de vrouw) en het herstellen van het contact tussen de kinderen en hun vader. De rechtbank stelt vast dat er op dat moment voor de Raad geen reden was om een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen te doen. In 2016 worden de kinderen wel uit huis geplaatst omdat zij op dat moment in een heftig conflict tussen de ouders betrokken werden en letterlijk moesten kiezen tussen hun ouder, zo blijkt uit de stukken. Na een neutrale plaatsing, zijn zij bij de man geplaatst. Ze verblijven dan doordeweeks in een schippersinternaat en zijn in het weekend bij de man. Sindsdien is sprake van begeleide contacten met de vrouw. De rechtbank stelt vast dat er met name na de verbreking van de relatie van de man en de vrouw voor de kinderen schadelijke voorvallen bij de vrouw hebben plaatsgevonden en dat zij daar hinder van hebben ondervonden omdat de vrouw over hun grenzen is heengegaan, bijvoorbeeld door hen te dwingen brieven te schrijven voor de rechtbank. Echter is naar het oordeel van de kinderrechter daarmee onvoldoende vast komen te staan dat de vrouw de verzorging en opvoeding van de kinderen op
grovewijze heeft verwaarloosd.
De kinderen, met name [de meerderjarige] , hebben tijdens het kindgesprek verteld over nog heftigere voorvallen, zoals een aanranding en toegebrachte brandwonden door sigarettenpeuken. Door de vrouw wordt betwist dat deze gebeurtenissen zich hebben voorgedaan. De rechtbank kan deze gebeurtenissen niet vaststellen, omdat deze niet door de diverse betrokken instanties over de afgelopen jaren zijn vastgesteld of gedocumenteerd en het dan het ene woord tegen het andere is. De rechtbank constateert daarnaast dat er ook andere factoren een rol hebben gespeeld in de periode van de scheiding en in toewijzing van het verzoek van de man om alleen hem met het gezag te belasten. Uit de overgelegde stukken en de raadsrapportage is immers gebleken dat er niet alleen problemen waren in de verhouding tussen de kinderen en de vrouw, maar dat er ook sprake was van een langdurige complexe scheiding en ouderstrijd. Het is onvermijdelijk dat de kinderen ook hier schade van hebben ondervonden. Met het feit dat [de meerderjarige] en [minderjarige 1] (trauma)behandeling hebben gevolgd, kan niet het ontstaan en de aard van deze trauma’s worden vastgesteld, noch dat deze alleen aan het handelen van de vrouw zijn te wijten. Ook daarmee kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een
groveverwaarlozing van de verzorging en opvoeding van de kinderen door de vrouw.
4.12
Nu de rechtbank onvoldoende kan vaststellen dat de vrouw de verzorging en opvoeding op grove wijze heeft verwaarloosd, kan er niet voorbij worden gegaan aan de tegenspraak van de vrouw.
4.13
Nu de rechtbank oordeelt dat niet voorbij gegaan kan worden aan de tegenspraak van de vrouw komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige voorwaarden voor de adoptie. Dit zal hier dan ook niet verder worden besproken.
4.14
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot adoptie van [de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar het oordeel van de rechtbank moet worden afgewezen.
Gezamenlijk gezag
4.15
Op grond van artikel 1:253t BW kan de rechter op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Indien het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt dit verzoek slechts toegewezen als de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad en de ouder, die het verzoek doet, op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag is belast. Het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
4.16
De man en de stiefmoeder hebben ter onderbouwing van dit (subsidiaire) verzoek aangegeven dat de stiefmoeder feitelijk al vijf jaar grotendeels de verzorging en de opvoeding van de kinderen draagt. Zij neemt feitelijk al jaren (met de man) de beslissingen over de kinderen. Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de stiefmoeder en zij vertrouwen haar volledig. Als de man komt te overlijden, willen de kinderen er zeker van zijn dat zij bij de stiefmoeder kunnen blijven wonen. De man draagt sinds de beschikking van 25 april 2023 alleen het gezag over de kinderen. Er is dus (nog) niet voldaan aan het vereiste dat hij drie jaar alleen het gezag over hen draagt. Uit de jurisprudentie (zoals de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2553) blijkt dat aan dit vereiste voorbij kan worden gegaan. Feitelijk heeft de man al sinds de uithuisplaatsing van de kinderen in 2016 alleen de verantwoordelijkheid over de kinderen gedragen. Er is daarnaast geen sprake van lichtvaardig gebruik van de mogelijkheid om gezamenlijk gezag te vragen gezien de feitelijke situatie. Ook is de relatie tussen de man en de stiefmoeder bestendig.
4.17
De vrouw heeft verzocht de man en de stiefmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in dit verzoek, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de man drie jaar het eenhoofdig gezag draagt. Daarnaast heeft de vrouw verzocht het verzoek af te wijzen. Niet uitgesloten is dat de vrouw weer een verzoek tot gezamenlijk gezag wil indienen als het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hersteld is.
4.18
De Raad heeft over dit verzoek aangegeven dat er voorbij aan kan worden gegaan aan het vereiste dat de man drie jaar alleen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet dragen. De man voert namelijk al langer feitelijk de zeggenschap over de kinderen uit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben immers al meer dan vier jaar geen contact meer met de vrouw. De man en de stiefmoeder hebben niet lichtzinnig dit verzoek gedaan. Het gezamenlijk gezag tussen de man en stiefmoeder acht de Raad in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.19
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken, de zitting en het gesprek met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (en [de meerderjarige] ) is gebleken dat de stiefmoeder in nauwe persoonlijke betrekking tot hen staat en dat de man en de stiefmoeder op de dag van het verzoek al meer dan een jaar gezamenlijk de zorg over hen hebben gehad. Echter, aan het vereiste dat de man gedurende drie jaar alleen met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet zijn belast, wordt niet voldaan.
4.2
De rechtbank ziet aanleiding om voorbij te gaan aan deze wettelijke termijn. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit vereiste is gesteld om lichtvaardig gebruik van dit artikel te voorkomen. De rechtbank is, met de Raad, van oordeel dat er geen sprake is van lichtvaardig gebruik van de mogelijkheid om gezamenlijk gezag te verkrijgen door de man en de stiefmoeder. De man en de vrouw zijn al sinds 2013 uit elkaar. De kinderen zijn in 2016 uithuisgeplaatst en enkele maanden later bij de man geplaatst. De kinderen hebben sindsdien alleen nog begeleid contact met de vrouw gehad en uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man en de vrouw niet goed konden communiceren met elkaar over de kinderen. Feitelijk voert de man dus al jaren alleen het gezag over de kinderen uit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben inmiddels al ruim vier jaar geen contact meer met de vrouw. De man en de stiefmoeder wonen samen sinds juli 2020 en sinds de zomer van 2022 verblijven de kinderen, nadat zij eerst deels op een schippersinternaat hebben verbleven, volledig bij de man en de stiefmoeder. Sindsdien neemt feitelijk de stiefmoeder samen met de man de beslissingen over de kinderen. De relatie tussen de man en de stiefmoeder is bestendig. De band tussen de stiefmoeder en de kinderen is zeer hecht. Zij ervaren liefde, steun en betrokkenheid van haar. Er is sprake van een familieband, die op basis van artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bescherming geniet.
4.21
Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om het verzoek tot gezamenlijk gezag van de man en de stiefmoeder toe te wijzen. Zij hebben belang bij formalisering van de huidige situatie en dit doet recht aan de band die zij ervaren met de stiefmoeder. Daarnaast hebben zij de zekerheid dat als hun vader iets overkomt, de stiefmoeder voor hen zal mogen blijven zorgen. De rechtbank zal daarom het subsidiaire verzoek om de man en de stiefmoeder gezamenlijk te belasten met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toewijzen en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.22
De rechtbank realiseert zich dat met afwijzing van het verzoek tot adoptie en toewijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag [de meerderjarige] ‘buiten de boot valt’, omdat zij al meerderjarig is. De rechtbank ziet echter door de wettelijke vereisten aan adoptie geen andere mogelijkheid. De rechtbank vindt het van belang dat [de meerderjarige] weet dat er ten aanzien van het gezamenlijke gezag eenzelfde beslissing genomen zou zijn als [de meerderjarige] nog minderjarig was geweest. Daarmee wil de rechtbank erkenning geven aan de band die [de meerderjarige] ervaart met de stiefmoeder.
Omgang
4.23
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.24
De rechtbank overweegt ten aanzien van de behandeling van dit verzoek als volgt. Op 9 december 2024 zijn belanghebbenden via hun advocaten uitgenodigd voor de zitting op 8 april 2025. Het zelfstandig verzoek van de vrouw is pas ingediend in de middag van 3 april 2025. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben (samen met [de meerderjarige] ) die middag met de rechter gesproken. De rechter was op dat moment nog niet op de hoogte van het zelfstandig verzoek van de vrouw. Dit zelfstandig verzoek tot omgang heeft de rechtbank dus niet met de kinderen kunnen bespreken. De (advocaat van de) vrouw heeft aangegeven dat het zelfstandig verzoek conform het procesreglement tijdig, namelijk drie werkdagen voor de zitting, is ingediend en daarom in behandeling dient te worden genomen. De (advocaat van de) man heeft aangegeven dat de late indiening in strijd is met de goede procesorde. Het is wel besproken en voorbereid met de man, maar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben niet de gelegenheid gehad hun mening te geven over dit verzoek, terwijl met hun mening, gezien hun leeftijden, rekening gehouden dient te worden.
4.25
De rechtbank heeft bij de mondelinge behandeling de gang van zaken aangekaart, partijen gehoord en heeft ter zitting al besloten dat zij het zelfstandig verzoek wel zal beoordelen. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het zelfstandig verzoek van de vrouw erg laat is ingediend, vooral gezien het feit dat al vier maanden bekend is wanneer de zitting zal plaatsvinden. Bovendien wist de advocaat van de vrouw dat de kinderen op donderdag 3 april 2025 gesproken zouden worden en had hij hier rekening mee moeten houden. Het belang van de kinderen is echter niet gediend bij een aanhouding (en latere behandeling) van dit verzoek. De rechtbank heeft vervolgens met belanghebbenden besproken dat aan de kinderen alsnog de gelegenheid zal worden gegeven om per e-mail hun mening te geven over het zelfstandig verzoek tot omgang van de vrouw.
4.26
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangegeven dat zij een kans moet krijgen om weer een rol te kunnen spelen in het leven van de kinderen. Ze heeft de afgelopen twee jaar de kinderen rust gegeven. Het gaat inmiddels goed met de kinderen. [de meerderjarige] is meerderjarig en kan hierover zelf afspraken met de vrouw maken. Met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zou de vrouw graag via professionele hulpverlening een begeleide omgangsregeling tot stand willen brengen.
4.27
De man heeft verzocht dit zelfstandig verzoek van de vrouw af te wijzen. Na de uithuisplaatsing hebben de contacten tussen de kinderen en de vrouw alleen begeleid plaatsgevonden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (en [de meerderjarige] ) hebben bewust de keuze gemaakt om geen contact meer te hebben met de vrouw. Door de vrouw en onder haar verantwoordelijkheid hebben de kinderen trauma’s ontwikkeld. De kinderen hebben hiervoor therapie gehad en het gaat nu goed met hen, maar dat wil niet zeggen dat er weer contact met de vrouw kan zijn. De vrouw toont geen eigen inzicht in haar aandeel. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen nog steeds geen contact met haar en er is bij hen hier ook geen draagvlak voor.
4.28
De Raad heeft aangegeven dat er geen ruimte is voor contact met de vrouw bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij beiden (en [de meerderjarige] ) hebben een bepaalde beleving van gebeurtenissen bij en met de vrouw. Of dit terecht is of niet, is niet relevant. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun redenen om afkeer te hebben van het contact met de vrouw. De wil tot contact met de vrouw moet vanuit de kinderen zelf komen, anders is er geen mogelijkheid voor. Het is niet in hun belang om weer hiervoor bemoeienis van hulpverlening te krijgen of betrokken te worden bij een juridische procedure hierover. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tonen al afkeer als ze een kaartje van de vrouw ontvangen. Voor contact met de vrouw hebben zij geen draagvlak. De Raad adviseert het verzoek af te wijzen.
4.29
[minderjarige 2] heeft per e-mail aangegeven geen behoefte te hebben om contact met de vrouw te hebben. [minderjarige 1] heeft per e-mail aangegeven totaal geen behoefte te hebben aan omgang met de vrouw, nu niet en nooit meer. Hoewel het verzoek niet meer van toepassing is op [de meerderjarige] heeft zij ook nog een e-mail gestuurd. Zij heeft hierin aangegeven dat het verzoek niet meer op haar van toepassing is. Als er een omgangsregeling zou komen, zou ze weer therapie nodig hebben, omdat dit haar trauma’s oprakelt. Zij wil niets meer met de vrouw te maken hebben.
4.29
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken, de zitting en de e-mailberichten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is gebleken dat er geen ruimte en draagvlak is bij hen om tot contactherstel met de vrouw te komen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tonen ernstige bezwaren tegen de omgang met de vrouw. Daarnaast acht de rechtbank de omgang in strijd met hun zwaarwegende belangen en kan ook niet worden uitgesloten dat de omgang een ernstig nadeel zou opleveren voor hun ontwikkeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben sinds de scheiding van de man en de vrouw in 2013 veel meegemaakt met onder andere een uithuisplaatsing, begeleide omgangen met de vrouw, ouderstrijd en belasting van hen vanuit de vrouw. [minderjarige 1] heeft traumabehandeling hiervoor gehad. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren in het gezin van de man en de stiefmoeder inmiddels de rust en de ruimte om toe te komen aan hun eigen ontwikkeling. Het weer opstarten van een begeleid omgangstraject, met weer bemoeienis vanuit de hulpverlening, is niet in hun belang. Net als de Raad ziet de rechtbank enkel een mogelijkheid tot contactherstel als het initiatief daartoe uit de kinderen zelf komt. De rechtbank wijst daarom het zelfstandig verzoek van de vrouw af.
4.3
De rechtbank overweegt ten slotte als volgt. De rechtbank vraagt aan de man en de stiefmoeder om aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de beslissing van de rechtbank te vertellen. Aangezien [de meerderjarige] is aangemerkt als belanghebbende zal de rechtbank haar de beschikking sturen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het primaire verzoek tot adoptie van [de meerderjarige] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door mevrouw [de stiefmoeder] (stiefmoeder) af;
5.2
bepaalt dat de man en de stiefmoeder voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats] ,
en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst het zelfstandig verzoek tot omgang af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025 door mr. Van Triest, rechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.