In deze zaak hebben de huurders, vertegenwoordigd door mr. J.C.P. van der Heijden, een vordering ingesteld tegen de verhuurder, vertegenwoordigd door mr. R.N.E. Visser, met betrekking tot onterecht betaalde servicekosten. De huurders hebben bij dagvaarding van 18 december 2024 hun vordering ingediend, waarin zij de verhuurder hoofdelijk veroordelen tot betaling van bedragen van € 11.745,97, vermeerderd met wettelijke rente. De verhuurder heeft in een incidentele conclusie om voeging van twee procedures verzocht, omdat de geschilpunten in beide zaken sterk overeenkomen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat, hoewel er enige overlap is in de geschilpunten, de juridische en feitelijke aspecten van de zaken voldoende verschillen om voeging niet toe te staan. De huurders hebben geen verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de verhuurder. De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurder afgewezen en deze in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op nihil voor de huurders. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van de verhuurder op 28 mei 2025.