In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1926. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft de betrokkene die verblijft in een revalidatiezorginstelling. De rechtbank heeft de procedure op 10 januari 2025 gestart met de ontvangst van het verzoekschrift en een aanvullend verzoekschrift. Tijdens de mondelinge behandeling, die op 13 januari 2025 plaatsvond, zijn de betrokkene, zijn advocaat en een verpleegkundig specialist gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene geen verzet toont tegen de opname in de zorginstelling, hoewel hij de voorkeur geeft aan nabijheid van zijn vrouw. De behandelaar bevestigt dat de betrokkene zich goed voelt en geen verzet vertoont. De advocaat van de betrokkene pleit voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene de beslissing accepteert.
De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel, en dat de betrokkene suïcidale gedachten heeft geuit. Ondanks de bereidheid van de betrokkene om vrijwillig in de zorginstelling te blijven, heeft de rechtbank geoordeeld dat niet voldaan wordt aan de wettelijke criteria voor de voortzetting van de inbewaringstelling. Het verzoek is afgewezen, en de beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2025.