ECLI:NL:RBZWB:2025:2717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/4160
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 7 mei 2025 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de auto van de belanghebbende op 14 maart 2024 om 13:12 uur geparkeerd stond op een gereguleerde parkeerplaats zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet tijdig de parkeerbelasting heeft voldaan, ondanks zijn claim dat hij de intentie had om te betalen via de parkeerapp. De rechtbank stelt vast dat de betaling pas om 13:45 uur heeft plaatsgevonden, wat niet binnen de redelijke termijn valt die de belanghebbende had moeten hebben om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig betalen van de parkeerbelasting bij de parkeerder ligt en dat de intentie of vergissing van de belanghebbende niet kan leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft en de belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 april 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 1 mei 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met kenteken [kenteken] stond op 14 maart 2024 omstreeks 13:12 uur stil op een gereguleerde parkeerplaats aan de Stappegoorweg te Tilburg. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 62,38 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en € 61,38 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelasting 2024 van de gemeente Tilburg (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
6. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 14 maart 2024 geparkeerd stond aan de Stappegoorweg te Tilburg en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Ook is tussen partijen niet in geschil dat op het moment van de controle de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.
6.1.
Belanghebbende voert aan dat hij de intentie had de parkeerbelasting te voldoen, maar dat er iets mis is gegaan in de parkeerapp Yellowbrick. Belanghebbende heeft, nadat hij zag dat de parkeeractie niet was geregistreerd, om 13:45 uur alsnog het geldende dagtarief van € 1 euro betaald.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. In de Verordening staat dat de verschuldigde parkeerbelasting moet worden betaald “
bij aanvang van het parkeren”dan wel “binnen een maand na het einde van het parkeren, als het
bij de aanvangvan het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het gebruik van – in casu – een webapplicatie op de telefoon”. [1] Uit vaste rechtspraak volgt echter ook dat een parkeerder een redelijke termijn moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn begint direct nadat de auto wordt geparkeerd. [2] Belanghebbende heeft om 13:45 uur parkeerbelasting voldaan middels een parkeerapp, terwijl de auto in elk geval al om 13:12 uur was geparkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet worden gezegd dat belanghebbende die aanmelding heeft gedaan binnen de redelijke termijn die hem daarvoor moet worden gegund. Belanghebbende heeft dus geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan.
6.3.
Dat belanghebbende vervolgens het maximale dagtarief heeft betaald, maakt niet dat hij parkeerbelasting heeft voldaan zoals is voorgeschreven in de Verordening. De rechtbank merkt op dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn dat de heffingsambtenaar geen naheffingsaanslag mag opleggen wanneer het maximale dagtarief na een controle is voldaan. Dit leidt namelijk tot een situatie waarbij het niet bij aanvang betalen van parkeerbelasting kan lonen. Immers: een parkeerder kan dan de keuze maken om alleen parkeerbelasting te betalen wanneer een controle door verweerder plaatsvindt. Na een eventuele controle kan namelijk veelal alsnog het maximale dagtarief worden betaald. Een parkeerder is met het betalen van het maximale dagtarief meestal voordeliger uit dan wanneer een naheffingsaanslag betaald moet worden.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende heeft geparkeerd zonder bij aanvang parkeerbelasting te voldoen. De verantwoordelijkheid voor de verschuldigdheid van parkeerbelasting ligt bij belanghebbende als parkeerder. Dat belanghebbende niet (juist) was aangemeld in de parkeer-app, en daarmee de parkeerbelasting niet bij aanvang heeft voldaan, is voor zijn rekening en risico. De rechtbank begrijpt dat sprake is van een vergissing en twijfelt niet aan de goede intenties van belanghebbende, maar de Verordening biedt geen ruimte voor een andere afweging. De parkeerbelasting is een zogenoemde objectieve belasting, waarbij opzet, schuld en intentie geen rol spelen. Daarom kan het standpunt van belanghebbende niet leiden tot een vernietiging van de naheffingsaanslag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 7 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6 en 7 van de Verordening parkeerbelasting 2024 van de gemeente Tilburg.
2.Zie onder andere Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9379, rechtsoverweging 4.9