ECLI:NL:RBZWB:2025:2720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
23/2910
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens inkomsten uit arbeid in de periode van februari 2022 tot en met mei 2022. De rechtbank heeft op 19 april 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college de gelegenheid is geboden om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college heeft een aanvullende motivering ingediend, waarop eiseres schriftelijk heeft gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en de uitspraaktermijn verlengd.

De rechtbank stelt vast dat het college in de nieuwe berekening de inkomsten heeft toegerekend aan de maand waarin de uren zijn gewerkt. De rechtbank constateert geen onjuistheden in de toerekening van de inkomsten aan de betreffende maanden. Het college trekt uit deze berekening de conclusie dat er over de maand april 2022 wel (aanvullend) recht op bijstand bestaat. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de bijstandsuitkering per 13 mei 2022 niet in stand kan blijven, omdat het inkomen niet drie maanden boven de bijstandsnorm lag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed en ook een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigde: mr. S.S. Hyder).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens inkomsten uit arbeid in de periode van februari 2022 tot en met mei 2022.
1.1.
De rechtbank heeft op 19 april 2024 tussenuitspraak gedaan. [1] In de tussenuitspraak staat welke stappen daaraan vooraf zijn gegaan.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.3.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijke gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. [2] De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich in deze zaak niet voor.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de methode die het college heeft gehanteerd bij het omrekenen van het loon per vier weken naar een maandloon, voorbij gaat aan het uitgangspunt dat de inkomsten moeten worden toegerekend aan de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht. Hierdoor is niet vast te stellen of het inkomen in een bepaalde maand boven de toepasselijke bijstandsnorm uitkomt en, of eiseres mogelijk recht heeft op een aanvullende bijstandsuitkering. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om een inzichtelijke berekening te maken van de toerekening van de inkomsten naar de maand waarin de werkzaamheden zijn verricht.
2.2.
Met de brief van 23 mei 2024 heeft het college geprobeerd het motiveringsgebrek te herstellen. Op basis van een nieuwe berekening komt het college tot de conclusie dat er over de maand februari 2022 (aanvullend) recht op bijstand bestond van € 479,35. Die maand is € 529,16 aan bijstand betaald. Het verschil vordert het college niet van eiseres terug. Over de maand maart 2022 berekent het college de inkomsten op € 1.515,12, zodat er over deze maand geen recht op bijstand is. De inkomsten over de maand april 2022 heeft het college berekend op € 1.169,43, zodat er aanvullend recht op bijstand bestaat van € 78,23. Het college zal dit bedrag alsnog toekennen en de nabetaling zal worden aangewend om een vordering over deze periode te verlagen. Wat betreft de maand mei 2022 stelt het college dat het recht liep tot 12 mei 2022, zodat de norm is omgerekend naar twaalf dagen. Het inkomen in die periode is vastgesteld op € 536,57 en dat is meer dan de norm voor twaalf dagen, zodat geen recht op bijstand bestaat.
2.3.
Eiseres voert in de zienswijze aan dat de berekening van het college ondoorzichtig blijft. Zo worden er wel gewerkte uren genoemd, die via het bruto uurloon lijken te worden omgerekend naar een loonsom, maar daarbij blijkt bijvoorbeeld niet van differentiatie naar ziekte-uren (70%) en regulieren uren. Bovendien vindt eiseres het vreemd dat er gerekend lijkt te worden met een netto bijstandsnorm afgezet tegen het brutoloon. Ook merkt eiseres op dat er geen aandacht wordt besteed aan de periode na de beëindiging van de bijstand. Eiseres betoogt dat er toen nog recht op bijstand bestond. Eerst in juli 2022 is eiseres een nieuwe uitkering gaan ontvangen naar de norm van een alleenstaande.
2.4.
Het college heeft hierop gereageerd dat er nettobedragen zijn afgezet tegen de netto bijstandsnorm.
Beoordeling van de rechtbank
3. De rechtbank stelt vast dat het college in de nieuwe berekening na tussenuitspraak de inkomsten heeft toegerekend aan de maand waarin de uren zijn gewerkt. Daarbij is het ziekengeld, dat 70% van het loon bedraagt, in aanmerking genomen. Op grond van artikel 31, derde lid, van de Participatiewet moeten de netto middelen in aanmerking worden genomen. De rechtbank stelt op basis van de loonstroken vast dat het college is uitgegaan van het nettoloon. De loonheffing, die op de loonstroken van periode 5 staat vermeld, betreft het bijzonder tarief voor vakantiegeld. De rechtbank leidt uit de berekening af dat het vakantiegeld is berekend conform artikel 11 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
3.1.
De rechtbank constateert dan ook geen onjuistheden in de toerekening van de inkomsten aan de betreffende maanden. Het college trekt uit deze berekening de conclusie dat dit alleen gevolgen heeft voor de maand april 2022; over die maand bestaat wel (aanvullend) recht op bijstand. Alleen al om die reden kan het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op intrekking van het recht op bijstand over de maand april 2022, geen stand houden. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook de beëindiging van de bijstandsuitkering per 13 mei 2022 niet in stand blijven. Zij legt dat hierna uit.
3.2.
In het primaire besluit heeft het college aan de beëindiging van de bijstandsuitkering artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet ten grondslag gelegd, namelijk dat de opgevraagde gegevens over verblijf in het buitenland en gebruik van de auto niet zijn aangeleverd. In bezwaar heeft eiseres alsnog tickets overgelegd van de reis in januari 2022. In het bestreden besluit wordt het verblijf in het buitenland daarom niet langer aan de intrekking ten grondslag gelegd en de overige opgevraagde gegevens worden door het college niet meer relevant geacht. De rechtbank is van oordeel dat de beëindiging van de uitkering daarmee niet langer gebaseerd kan zijn op het vierde lid. Ter zitting heeft het college artikel 54, derde lid, van de Participatiewet genoemd als grondslag voor intrekking van de uitkering per 13 mei 2022 en toegelicht dat het college het recht op uitkering intrekt als het inkomen langer dan drie maanden boven de bijstandsnorm is gekomen. Dat standpunt van het college is echter niet houdbaar, gelet op de nieuwe berekening van het college waarbij in de maanden februari en april wel (aanvullend) recht op bijstand bestaat. Op 13 mei 2022 lag het inkomen niet drie maanden boven de bijstandsnorm.
3.3.
Het voorgaande maakt ook de berekening van het college van het recht op bijstand over de maand mei 2022 onjuist, omdat niet de gehele maand mei in aanmerking is genomen.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten. Het college zal – naast het recht op bijstand over de maand april 2022 – het recht op bijstand over de periode mei 2022 en verder (tot de nieuwe toekenning per 15 juli 2022) en het terugvorderingsbedrag moeten vaststellen. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Daarbij zal het college zich ook moeten uitlaten over de eventuele vergoeding van de proceskosten in bezwaar. De rechtbank zal de termijn voor het nemen van een nieuw besluit stellen op vier weken. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze termijn pas begint nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, nadat op dat hoger beroep is beslist.
4.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus), met een waarde per punt van € 907,-. Toegekend wordt € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen vier weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 6 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet

Artikel 31, derde lid:
De middelen worden in aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van:
a. de daarover door de belanghebbende verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting;
b. de daarover door de belanghebbende verschuldigde premies volksverzekeringen dan wel een inhouding die met een of meer van deze premies overeenkomt alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet;
c. ten laste van de belanghebbende komende verplichte bijdragen ingevolge een pensioenregeling en daarmee vergelijkbare regelingen;
d. andere ten laste van de belanghebbende komende verplichte inhoudingen.
Artikel 54
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ (geldend 2022)
Artikel 10:
Indien over het inkomen van de belanghebbende aanspraak op vakantietoeslag bestaat neemt het college bij de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand mede op grond van de artikelen 11, 12, 13 of 14 berekende aanspraak op vakantietoeslag in aanmerking.
Artikel 11:
Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit tegenwoordige arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.
bij een netto inkomen per maand
bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag
gelijk aan of meer dan
en minder dan
0,00
685,11
8,00%
x ink
685,11
739,90
5,40%
x ink
739,90
822,60
8,00%
x ink
– € 19,25
822,60
1.537,66
8,00%
x ink
– € 2,75
1537,66
5,21%
x ink
– € 1,79

Voetnoten

2.Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).