ECLI:NL:RBZWB:2025:2728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
C/02/432876 / JE RK 25-451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en benoeming bijzondere curator in een complexe echtscheidingszaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 mei 2025 uitspraak gedaan over de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die de minderjarigen onder toezicht heeft gesteld. De ouders van de minderjarigen, [de moeder] en [de vader], zijn in een echtscheiding verwikkeld en hebben een complexe relatie, wat leidt tot een verharde strijd die de ontwikkeling van de kinderen negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week bij de ouders verblijven, niet in het belang van de minderjarigen is. De kinderen ervaren veel stress door de conflicten tussen de ouders en hebben onvoldoende ruimte om zich te ontwikkelen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen grotendeels bij de moeder verblijven, met een weekend per veertien dagen bij de vader. Tevens is er een bijzondere curator benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen, gezien het loyale conflict waarin zij zich bevinden. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om hun communicatie te verbeteren en de belangen van de kinderen voorop te stellen, om verdere escalatie en mogelijk uithuisplaatsing te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/432876 / JE RK 25-451
Datum uitspraak: 6 mei 2025
Beschikking betreffende wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (1:265g BW) en ambtshalve benoeming bijzondere curator (1:250 BW)
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. L.A.E. Bregonje-Voermans te Terneuzen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 11 maart 2025 met bijlagen, ontvangen op 11 maart 2025;
- de stelbrief van mr. Bregonje-Voermans van 9 april 2025;
- het bericht van mr. Bregonje-Voermans van 17 april 2025, met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelet op hun leeftijd naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover ieder een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van [datum 1] 2021 is in het huwelijk van de ouders de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum 2] 2021 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.
In het van voornoemde beschikking van de rechtbank Overijssel van [datum 1] 2021 deel uitmakende ouderschapsplan is – voor zover hier van belang – bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij de moeder. Verder zijn de ouders een zorgregeling overeengekomen waarbij de minderjarigen gedurende één weekend per veertien dagen bij de vader verblijven.
2.4.
Bij beschikking van 9 maart 2023 van de kinderrechter van deze rechtbank zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 maart 2023 en tot 9 maart 2024. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is vervolgens steeds verlengd, voor het laatst tot 9 september 2025.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2023 is, onder wijziging van de beschikking van de rechtbank Overijssel van [datum 1] 2021 en het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan, – voor zover hier van belang – bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] voortaan bij de man zal zijn. Voorts is ten aanzien van de zorgregeling bepaald dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de ene week bij de man verblijven van maandagmiddag uit school tot de daaropvolgende maandagochtend naar school, waarbij de man de kinderen op maandagmiddag uit school haalt en de vrouw de kinderen maandagmorgen naar school brengt, en dat de kinderen de andere week bij de vrouw zullen verblijven van maandagmiddag uit school tot de daaropvolgende maandagmorgen voor school, waarbij de vrouw de kinderen op maandagmiddag uit school ophaalt en de man de kinderen op maandagochtend naar school brengt.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties is bepaald dat de vakanties van 1 week (voorjaarsvakantie en herfstvakantie) alsmede de vakanties van 2 weken (meivakantie en Kerstvakantie) de reguliere regeling volgen (week op, week af). Enkel de zomervakantie wordt verdeeld, waarbij de kinderen de eerste twee weken van de zomervakantie bij die ouder verblijven bij wie ze niet waren in de week voorafgaand aan de zomervakantie. Vervolgens verblijven de kinderen 2 weken bij de andere ouder. Daarna wordt de reguliere regeling (week op- week af) hervat.
Ten aanzien van de feestdagen is bepaald dat
* Vaderdag: op Vaderdag verblijven de kinderen bij de man vanaf zaterdag 19:00 uur tot de daaropvolgende maandagmorgen naar school;
* Moederdag: op Moederdag verblijven de kinderen bij de vrouw vanaf zaterdag 19:00 uur tot de daaropvolgende maandagmorgen naar school;
* Verjaardagen van de kinderen: deze worden gevierd bij die ouder bij wie het jarige kind conform de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de andere ouder wel in de gelegenheid wordt gesteld om het kind te feliciteren;
* Verjaardag ouders: de kinderen zullen op de verjaardag van de ouder bij die ouder verblijven van 12:00 uur tot 19:00 uur, waarbij uiteraard wel rekening gehouden dient te worden met de schooltijden van de kinderen.
2.6.
Op grond van voornoemde beschikking verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:265g lid 1 BW de bij beschikking van 25 april 2023 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen in die zin dat de minderjarigen bij de vader verblijven:
  • 1x in de 14 dagen een weekend van vrijdag na school tot maandag voor school;
  • De kinderen verblijven in de even weekenden bij vader.
Rondom vakanties en feestdagen:
  • Vakanties van 1 week (voorjaarsvakantie en herfstvakantie);
  • Ene jaar de voorjaarsvakantie bij vader, de herfstvakantie bij moeder. Andere jaar
andersom;
  • Vakanties van 2 weken (meivakantie en kerstvakantie);
  • Ene jaar de eerste week van mei- en kerstvakantie bij vader, de tweede week van mei- en kerstvakantie bij moeder. Andere jaar andersom;
 Zomervakantie: ene jaar de eerste drie weken bij vader, de andere drie weken bij moeder. Andere jaar andersom;
  • Vaderdag: kinderen verblijven bij de man vanaf zaterdag 19:00 uur tot de daaropvolgende maandagmorgen naar school;
  • Moederdag: kinderen verblijven bij de vrouw vanaf zaterdag 19:00 uur tot de
daaropvolgende maandagmorgen naar school;
  • Verjaardag van de kinderen: deze worden gevierd bij die ouder bij wie het jarige kind conform de verdeling van de zorg – en opvoedtaken verblijft, waarbij de andere ouder wel in de gelegenheid wordt gesteld om het kind te feliciteren;
  • Verjaardag ouders: de kinderen zullen op de verjaardag van de ouder bij die ouder
verblijven van 12:00 uur tot 19:00 uur, waarbij uiteraard wel rekening gehouden dient te worden met de schooltijden van de kinderen.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij graag wil dat de huidige regeling waarbij hij de ene week bij zijn vader en de andere week bij zijn moeder verblijft met als wisselmoment maandag na school, wordt voortgezet. Deze regeling bevalt hem goed en zo kan hij evenveel tijd met allebei zijn ouders doorbrengen. Hij vindt hen allebei lief en wil niet tussen hen kiezen. Bij beide ouders gaat het ook goed thuis. Tussen de ouders verloopt het volgens [minderjarige 2] niet zo goed. Zij zijn erg boos op elkaar en kunnen samen geen beslissingen nemen. [minderjarige 2] zit daar dan tussenin. Daarbij benoemt [minderjarige 2] dat de moeder vaak de baas speelt en voor gedoe zorgt, en [minderjarige 2] daar dan mee belast. De vader doet dat ook, maar veel minder. [minderjarige 2] heeft vanwege deze situatie last van een vol hoofd en kan zich niet altijd goed concentreren. Op school neemt hij medicatie in voor zijn ADHD en dat werkt goed. Wel is hij op school vaak bij ruzies betrokken. Hij wil zich daar dan mee bemoeien en voor anderen opkomen. Daarover voert hij wel eens gesprekjes met Juf [naam 1] . Over de situatie tussen de ouders praat [minderjarige 2] niet graag. Tijdens het gesprek heeft [minderjarige 2] nog een paar punten naar voren gebracht die belangrijk voor hem zijn. Hij zou het allereerst fijn vinden als zijn moeder en haar partner [naam 2] de vader niet meer uitschelden. Ook wil [minderjarige 2] graag zijn vader en de familie van zijn vader kunnen blijven appen als hij bij de moeder is. Daarnaast wil [minderjarige 2] graag met zijn vrienden kunnen afspreken als hij bij de vader is. Dat mag nu niet van de moeder. Verder wil [minderjarige 2] voortaan graag bij één voetbalclub voetballen, omdat hij het lastig vindt om bij twee clubs te voetballen en hij de voetbalclub in [woonplaats 1] het leukst vindt. Tot slot heeft [minderjarige 2] aangegeven dat hij het niet leuk vindt dat hij bij de moeder nog steeds naar de opvang moet.
4.2.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij graag wil dat de huidige week-om-weekregeling wordt voortgezet. Zij wil niet tussen haar ouders kiezen en snapt ook niet dat wordt gevraagd om de regeling terug te brengen naar één weekend per veertien dagen bij de vader, omdat het bij de moeder thuis ook niet altijd goed gaat. Daarbij vertelt [minderjarige 1] dat zij bij de moeder thuis niet mag vertellen wat zij bij de vader heeft gedaan en dat de moeder boos en chagrijnig wordt als [minderjarige 1] iets leuks heeft gedaan bij de vader of iets van de vader heeft gekregen. Daarnaast mag [minderjarige 1] bij de moeder thuis niet appen met haar vader of zijn familie en mag zij niet even naar haar vader toe fietsen, terwijl hij een dorp verder woont. Daardoor kan [minderjarige 1] haar pony, die bij de vader thuis staat, niet verzorgen als zij bij de moeder is, terwijl dat wel moet gebeuren. Ook praat de moeder slecht over de vader. De vader praat ook wel slecht over de moeder, maar veel minder. Bij de vader gaat het ook niet altijd allemaal vlekkeloos, maar het gaat nu wel veel beter dan voorheen. Nu de vader de schulden heeft afbetaald, zit hij met minder zorgen en is hij een stuk vrolijker. [minderjarige 1] vertelt verder dat er al zo lang zoveel gedoe is tussen haar ouders, dat zij het soms niet meer echt merkt, waarschijnlijk omdat zij er ondertussen aan gewend is geraakt. Daarbij vertelt [minderjarige 1] dat zij, wanneer het soms wel even rustig is thuis en tussen de ouders, leugens vertelt over de ene ouder om een reactie bij de andere ouder uit te lokken. Zij is dan op zoek naar wat drama. [minderjarige 1] heeft verder last van de verschillende regels bij elk van haar ouders, bijvoorbeeld ten aanzien van het afspreken met vrienden. Over school vertelt [minderjarige 1] dat het wel goed gaat, al haalt zij de laatste tijd slechtere cijfers. Dat komt volgens [minderjarige 1] omdat zij nooit leert en de leerstof steeds moeilijker wordt. Verder slikt [minderjarige 1] geen medicatie meer voor haar ADHD, omdat zij zich daar niet goed door voelde en het niet werkte. Van de moeder moet [minderjarige 1] toch haar medicatie blijven innemen, maar [minderjarige 1] wil dat niet. [minderjarige 1] heeft tot slot verteld dat zij de jeugdbeschermer al lang niet meer heeft gesproken; eerst was de jeugdbeschermer een lange tijd ziek en nu is zij al een tijd niet meer bereikbaar. [minderjarige 1] zou het wel fijn vinden om af en toe met haar te kunnen praten. Zij gaat momenteel ook nog een keer per drie weken naar [jeugdzorg] om te praten.
4.3.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de ingediende stukken. Daaruit blijkt, kort samengevat, dat de minderjarigen nog steeds worden belast met de verharde strijd van en het wantrouwen tussen de ouders. Er is de afgelopen tijd tevergeefs diverse hulpverlening voor de ouders ingezet en er is van alles geprobeerd, waaronder een schriftelijke aanwijzing, echter het lukt de ouders niet om de spanningen tussen hen te verminderen. Zij zijn nog steeds niet in staat om met elkaar te communiceren en zij blijven elkaar diskwalificeren. Als gevolg daarvan zitten de minderjarigen nog steeds ontzettend klem tussen de ouders en worden zij gedwongen om zich aan te passen aan de ouder bij wie zij verblijven. Dit leidt ertoe dat de minderjarigen zich aansluiten bij de behoeften van de ouders in plaats van andersom, zij onvoldoende rust en stabiliteit ervaren en niet toekomen aan een gezonde ontwikkeling. Dit is enorm schadelijk voor de minderjarigen en nu de situatie ook met de inzet van hulpverlening niet verbetert en de mogelijkheden ten aanzien van hulpverlening zijn uitgeput, is overwogen om de minderjarigen op een neutrale plek te plaatsen. Als laatste redmiddel om dat te voorkomen en in lijn met het advies van de hulpverlening wordt nu een wijziging van de zorgregeling voorgesteld. De opvoedsituaties van beide ouders zijn tegen elkaar afgewogen en daarbij is de keuze op de moeder gevallen als hoofdopvoeder van de minderjarigen. De argumenten die hiertoe hebben geleid zijn de volgende:
  • De minderjarigen zijn eerder meer bij de moeder verbleven. Deze situatie is voor hen bekend en het verblijf bij de moeder is destijds goed verlopen. Er was sprake van minder emotionele belasting. [minderjarige 3] heeft bovendien vooral de moeder als opvoeder meegemaakt.
  • Er is iets meer vertrouwen in de opvoedvaardigheden van de moeder.
  • Er is iets meer vertrouwen in de emotieregulatie van de moeder. De vader heeft in het verleden hulpverlening stopgezet als de emoties te hoog opliepen. De vader legt de schuld dan bij de moeder of instanties en is niet in staat om te kijken naar zijn eigen aandeel en de mogelijkheden die hij zelf heeft.
  • Ook zouden de moeder en haar partner minder moeite hebben met het pubergedrag van [minderjarige 1] .
  • Daarnaast heeft de GI een iets betere samenwerking met de moeder.
  • Ook zou de moeder, in tegenstelling tot de vader, de medische adviezen ten aanzien van de minderjarigen opvolgen.
  • [minderjarige 1] zou met haar vriendin kunnen blijven afspreken en de hulpverlening vanuit [jeugdzorg] kunnen voortzetten. [minderjarige 2] zou naar één voetbalvereniging kunnen gaan en makkelijker kunnen afspreken met vrienden.
Er zijn ook argumenten die voor een grotendeels verblijf bij de vader pleiten. Deze zijn onder meer een grotere betrokkenheid van familie en het behoud van contact met hen. Ook kan [minderjarige 1] haar pony dan behouden en kan [minderjarige 2] naar één voetbalvereniging gaan. Daarnaast geeft de vader meer openheid over wat hij doet; zijn handelen is meer zichtbaar en hij is aanspreekbaar op zijn gedrag. Verder neemt de stiefmoeder een meer stabiele rol in richting de moeder. De verwachting is echter dat de moeder de strijd tussen ouders bij een grotendeels verblijf van de minderjarigen bij de vader zal verhogen. Ook lijkt de moeder de vriendschappen van [minderjarige 2] te manipuleren door deze te beperken als [minderjarige 2] bij de vader is. Vanwege al het voorgaande verzoekt de GI om een regeling te bepalen op grond waarvan de minderjarigen doordeweeks bij de moeder wonen en één weekend per veertien dagen van vrijdag tot maandagochtend bij de vader verblijven. De vader heeft eerder aangegeven dat hij, als het zover moet komen, wil dat de minderjarigen vanaf vrijdag bij hem verblijven in plaats van donderdag. De GI hoopt dat wanneer de minderjarigen meer in één opvoedsituatie verblijven en minder wisselen tussen hun ouders, zij meer rust en stabiliteit gaan ervaren en minder worden belast met de voortdurende strijd tussen de ouders. Daarbij merkt de GI op dat het een bijzonder pijnlijk en verdrietig verzoek is, nu de minderjarigen aangeven dat zij juist heel graag bij allebei hun ouders willen blijven wonen. Tegelijkertijd is gebleken dat de minderjarigen zo erg klem zitten in hun loyaliteit naar beide ouders dat zij hun eigen mening niet meer goed kunnen vormgeven. De GI is voornemens de verzochte regeling na een half jaar te evalueren en dan opnieuw te overwegen of de minderjarigen nog thuis kunnen blijven wonen.
4.4.
De moeder stemt in met het verzoek van de GI. Zij gaat ervan uit dat de GI een doordachte beslissing heeft genomen en de feiten tegen elkaar heeft afgewogen. Het liefst zou de moeder willen dat de huidige zorgregeling kon worden voortgezet, maar dat gaat niet meer nu de minderjarigen overduidelijk klem zitten in de huidige situatie en zij alle drie niet goed functioneren. Volgens de moeder kunnen de minderjarigen nergens zichzelf zijn omdat zij zich continu moeten aanpassen aan het gezin waar zij verblijven. Het grootste obstakel voor het voortzetten van de co-ouderschapsregeling is volgens de moeder de gebrekkige oudercommunicatie. Deze communicatie zal volgens de moeder ook niet meer verbeteren, nu de vader telkens negatief reageert op de moeder. Als gevolg daarvan heeft de moeder de informatievoorziening richting de vader beperkt. De moeder vindt het nu van het grootste belang dat de minderjarigen tot rust gaan komen, zij zich thuis gaan voelen op één vaste plek en zij niet meer mee kleuren met de ouder bij wie zij verblijven, zodat zij echt zichzelf kunnen worden. Als de conclusie van de GI was geweest dat de minderjarigen beter grotendeels bij de vader zouden verblijven, dan liet de moeder hen met liefde los. De moeder vindt het vooral heel belangrijk dat er rust gaat ontstaan en de minderjarigen bij één van de ouders verder kunnen opgroeien. Als daarvoor nodig is dat de moeder haar gezag over de minderjarigen opgeeft, dan zal zij dat doen. Desgevraagd benoemt de moeder dat zij het contact tussen de vader en de minderjarigen niet tegenhoudt als de minderjarigen bij haar verblijven. [minderjarige 1] was laatst zelfs wafels gaan bakken bij de oma vaderszijde toen zij bij de moeder verbleef. De moeder vindt wel dat het contact tussen de vader, zijn familie en de minderjarigen op initiatief van de minderjarigen moet plaatsvinden. Dat is nu niet het geval. Er wordt vaak aan de minderjarigen getrokken door de vader. Dit versterkt hun loyaliteitsconflict en is schadelijk voor hen. Verder is het onjuist dat [minderjarige 1] niet naar de vader mag om haar pony te verzorgen op de momenten dat zij bij de moeder verblijft. [minderjarige 1] kiest er zelf voor om dat niet te doen.
4.5.
Door en namens de vader wordt afwijzing van het verzoek bepleit. Hij acht de voorgestelde wijziging niet in het belang van de minderjarigen en vindt dat de huidige zorgregeling in stand moet worden gehouden. Subsidiair verzoekt de vader om een regeling vast te stellen op grond waarvan de minderjarigen doordeweeks bij de vader wonen en één weekend per twee weken bij de moeder verblijven. Ter onderbouwing heeft de vader het volgende opgemerkt, als reactie op de argumenten van de GI om de minderjarigen grotendeels bij de moeder te laten verblijven:
  • Het is onjuist dat het in verleden goed ging met de minderjarigen bij de moeder thuis. Er zijn al jaren lang veel zorgen over hen. Daarbij komt dat de minderjarigen gewend zijn aan de huidige week-om-weekregeling die inmiddels al twee jaar geldt.
  • De GI zou meer vertrouwen hebben in de opvoedvaardigheden van de moeder. Het is de vader onduidelijk waar dit op is gebaseerd. Bij opvoeden hoort volgens de vader het hanteren van duidelijke regels. Gebleken is dat [minderjarige 1] recent zorgelijk veel schoolverzuim heeft, inmiddels 97 uur. Daarbij heeft de vader onweersproken gesteld dat dit schoolverzuim met name heeft plaatsgevonden op de dagen dat [minderjarige 1] bij de moeder verblijft. De moeder is nu ook door de GGD uitgenodigd voor een gesprek hierover, niet de vader. Het schoolverzuim is echter niet meegenomen in de rapportages en evenmin in de afweging van de GI, terwijl dit een belangrijk punt is. Voorts vindt de vader dat het negatief praten over de andere ouder ook onder opvoedvaardigheden valt. De minderjarigen geven aan dat de moeder dat veel meer doet dan de vader. Er wordt bij de moeder thuis zelfs gescholden over vader. Bij de vader is daar geen sprake van. Hij is wel eerlijk in zijn mening over de moeder als de minderjarigen daar naar vragen.
  • De GI zou meer vertrouwen hebben in de emotieregulatie van de moeder. De vader heeft lange tijd veel stress gehad vanwege financiële problemen als gevolg van juridische procedures en de gezamenlijke schuld van ouders, waar de vader volledig voor heeft moeten opdraaien. Daardoor zat de vader inderdaad hoog in zijn emoties. De schuld is inmiddels afgerond en daardoor is er bij de vader meer rust ontstaan. De GI is daar niet van op de hoogte nu zij al lange tijd weinig betrokkenheid tonen.
  • Het is voorts onjuist dat de stiefmoeder moeite zou hebben met het pubergedrag van [minderjarige 1] . De stiefmoeder heeft er moeite mee dat, wanneer er zich iets voordoet in de week dat de minderjarigen bij vader zijn, daar gesprekken over worden gevoerd en veel tijd en moeite in wordt gestoken. De moeder haalt dit vervolgens allemaal onderuit. Daarbij benoemt de vader dat juist hij degene is die de problemen die ontstaan bij de moeder steeds oplost. Dat was het geval bij de recente aangifte van bedreiging door [minderjarige 1] . Dit gebeurde in de week dat [minderjarige 1] bij de moeder was, echter de moeder heeft hier niets aan gedaan. Vervolgens heeft [minderjarige 1] in het bijzijn van de stiefmoeder haar excuses aangeboden. De moeder heeft de vader hier ook niet van op de hoogte gesteld; dat laat zij aan [minderjarige 1] over.
  • De GI zou een betere samenwerking hebben met moeder. De vader heeft sinds september 2024 geen contact meer kunnen krijgen met de jeugdbeschermer; zij was eerst lange tijd ziek en vervolgens niet bereikbaar. [minderjarige 1] krijgt ook geen contact met de jeugdbeschermer. Daarbij komt nog dat de voorgestelde wijziging ziet op het belang van de minderjarigen. Dit argument kan niet leidend zijn.
  • Ten aanzien van het opvolgen van medische adviezen benoemt de vader dat hij stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de medicatie van [minderjarige 2] op school wordt gegeven. Dat vindt de vader prima. Voor [minderjarige 1] heeft de kinderarts geadviseerd om te stoppen met de medicatie, omdat [minderjarige 1] zich daar niet prettig bij voelt. Dit is in overleg met GI gebeurd. De vader volgt dus wel degelijk de medische adviezen op.
  • Tot slot kan [minderjarige 1] ook bij de vader haar vriendin blijven zien en de hulpverlening vanuit [jeugdzorg] voortzetten. [minderjarige 2] kan ook naar één voetbalvereniging gaan en met zijn vrienden blijven afspreken. Bij de vader mogen de minderjarigen juist met al hun vrienden afspreken, bij de moeder mag dat niet. Bovendien benadert de moeder de ouders van de vrienden van de minderjarigen en zegt zij hen dat de minderjarigen niet met hun kinderen mogen afspreken als zij bij de vader zijn. De moeder manipuleert de vriendschappen van de minderjarigen op deze wijze en dat is erg zorgelijk. [minderjarige 2] gaat tot slot naar twee voetbalclubs, omdat de vader niet mocht komen kijken bij de voetbalvereniging in het dorp van de moeder. Deze situatie is ook door toedoen van de moeder ontstaan.
Vanwege het voorgaande stelt de vader dat de beslissing van de GI om de zorgregeling te wijzigen naar een grotendeels verblijf van de minderjarigen bij de moeder niet op de juiste gronden is genomen. De informatie waarop de beslissing is gebaseerd is niet volledig, niet correct en achterhaald, te meer nu de jeugdbeschermer al lange tijd afwezig is en niet op de hoogte is van de huidige ontwikkelingen. Ook zijn de mogelijkheden voor een grotendeels verblijf van de minderjarigen bij de vader onvoldoende onderzocht. De voorgestelde wijziging zal er bovendien niet toe leiden dat de minderjarigen het makkelijker krijgen. Daarbij benoemt de vader dat hij en zijn familie in dat geval uit het leven van de minderjarigen zullen worden verbannen. De minderjarigen zullen dan buiten het weekend dat zij bij de vader verblijven, geen contact met hem en zijn familie kunnen onderhouden. Dat is in het verleden ook gebeurd en dat acht de vader niet in hun belang. Bij de vader mogen de minderjarigen altijd hun moeder bellen. Mocht de kinderrechter het verzoek van de GI niet afwijzen, dan dient er vanwege het voorgaande en dan met name de zorgelijke manipulatie, controle en het onthouden van contact door de moeder een regeling te worden vastgesteld waarbij de minderjarigen doordeweeks bij de vader verblijven en een weekend per veertien dagen bij de moeder zijn. [minderjarige 2] zal dan ook niet meer naar de kinderopvang hoeven te gaan en [minderjarige 1] kan haar pony houden.
4.6.
De Raad stemt in met het verzoek van de GI. In het verleden heeft de Raad geadviseerd om een regeling vast te stellen waarbij de minderjarigen van donderdag tot maandag bij de vader verblijven. In afwijking daarvan heeft de rechtbank toen een co-ouderschapsregeling vastgesteld. De afgelopen tijd is gebleken dat het ouders zelfs met de GI niet lukt om een co-ouderschap vorm te geven. Ondanks de inzet van diverse hulpverlening slagen de ouders er nog steeds niet in om met elkaar te communiceren en beslissingen te nemen over de minderjarigen, terwijl de minderjarigen daar veel behoefte aan hebben. In plaats daarvan blijven de ouders hangen in hun onderlinge strijd en belasten zij de minderjarigen daarmee, waardoor de minderjarigen nog steeds erg klem zitten tussen de ouders. Zij moeten het gevoel hebben dat zij van beide ouders mogen houden en dat het niet uitmaakt of zij meer of minder tijd bij een van de ouders doorbrengen. Nu geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] allebei aan dat zij de huidige zorgregeling willen voortzetten en niet tussen de ouders willen kiezen. Daarmee stellen zij het welzijn van de ouders boven dat van henzelf. Gelet op het voorgaande volgt de Raad de afweging van de GI en adviseert hij om het verzoek toe te wijzen. Daarbij merkt de Raad op dat er bij de moeder wel diverse zaken zijn die aangepakt moeten worden. De GI moet daar hard mee aan de slag gaan. De Raad gaat er ook vanuit dat de wijziging van de zorgregeling ertoe zal leiden dat de minderjarigen bij de ouders kunnen blijven opgroeien. Het zou zeer schrijnend zijn als er uiteindelijk toch wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing, zeker nu de minderjarigen graag bij hun ouders zijn. Het is aan de ouders om de belangen van de minderjarigen voorop te gaan stellen en de situatie tussen hen te verbeteren, en zo deze maatregel te voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. Op grond van het bepaalde in lid 3 geldt deze regeling zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd als een regeling als bedoeld in artikel 1:253a, lid 2, onder a, BW.
5.2.
De kinderrechter overweegt allereerst dat toewijzing van het verzoek van de GI tot gevolg zou hebben dat de facto de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 2] zal worden gewijzigd. De kinderrechter kan in het kader van 1:265g BW niet de hoofdverblijfplaats bepalen. De wet biedt daartoe alleen de mogelijkheid in een familierechterlijke procedure op grond van artikel 1:253a BW. Evenwel overweegt de kinderrechter dat uit de wet en de wetsgeschiedenis niet volgt dat een zorgregeling op grond van artikel 1:265g BW niet kan worden gewijzigd als dit met zich meebrengt dat het hoofdverblijf van de minderjarige daardoor
feitelijkverandert. Bij de beoordeling van een verzoek tot wijziging van de zorgregeling toetst de kinderrechter enkel aan het belang van het kind.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat de zorgregeling die bij beschikking van 25 april 2023 is gewijzigd, een reguliere zorgverdeling betreft op basis waarvan de minderjarigen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijven. Het wisselmoment vindt plaats op maandag uit school. Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat er grote zorgen zijn over de minderjarigen in de huidige situatie. Zij hebben zichtbaar veel last van de voortdurende, verharde strijd van de ouders en zitten daardoor volledig klem tussen hen. De minderjarigen moeten zich continu aanpassen aan de ouder bij wie zij verblijven om deze ouder tevreden te houden. Zij ervaren daardoor onvoldoende rust en stabiliteit en komen niet toe aan hun eigen ontwikkelingstaken. Dit leidt er bij met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanwege hun leeftijd toe dat zij ernstig in hun identiteitsontwikkeling worden bedreigd. Zij ervaren in de huidige situatie namelijk onvoldoende ruimte om te ontdekken wie zij zelf zijn en wat zij leuk vinden, omdat zij zich continu moeten aanpassen aan de behoeften van de ouder bij wie zij verblijven. De kinderrechter vindt het zeer zorgelijk dat de ouders er ook met de inzet van diverse hulpverlening maar niet in slagen om de situatie tussen hen te verbeteren en de belangen van de minderjarigen voorop te stellen. Zij blijven elkaar enorm diskwalificeren, kunnen niet met elkaar communiceren en het lukt hen niet om samen beslissingen te nemen over de minderjarigen. Voor de kinderrechter staat vast dat de ouders vanwege hun onbereidheid of onmogelijkheid om zelf te veranderen, deze voor de minderjarigen zeer schadelijke situatie in stand houden. De kinderrechter vraagt zich af of de ouders zich dat voldoende beseffen.
5.4.
Het is de kinderrechter in ieder geval gebleken dat de huidige situatie onhoudbaar is geworden voor de minderjarigen. Daarom is de kinderrechter met de GI en de Raad van oordeel dat er iets moet gaan veranderen om de situatie voor de minderjarigen beter te maken. Wat er echter precies moet veranderen vindt de kinderrechter een niet eenvoudig te beantwoorden vraag. De GI heeft in lijn met het advies van de hulpverlening voorgesteld om de zorgregeling te wijzigen naar een weekendregeling bij een van de ouders, zodat de minderjarigen meer in één opvoedomgeving verblijven en daardoor hopelijk meer rust en stabiliteit gaan ervaren en minder worden belast met de strijd tussen de ouders. De kinderrechter kan de GI in zoverre volgen. Vervolgens heeft de GI een afweging gemaakt van diverse argumenten voor zowel een grotendeels verblijf van de minderjarigen bij de moeder als de vader, en op basis van die afweging de keuze gemaakt voor de moeder als hoofdopvoeder van de minderjarigen.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat deze afweging van de GI is gebaseerd op verouderde informatie gelet op de omstandigheid dat de jeugdbeschermer na de zomer van 2024 is uitgevallen en sindsdien nauwelijks nog betrokken is geweest bij de ouders en de minderjarigen. Er is daardoor weinig informatie over wat er de afgelopen tijd is gebeurd en ingezet, en de GI heeft diverse actuele ontwikkelingen niet in de afweging meegenomen. Zo is gebleken dat [minderjarige 1] vanuit de situatie bij de moeder inmiddels bijna 100 uur schoolverzuim heeft. Daardoor moet de moeder binnenkort op gesprek komen bij de GGD. Ook is door en namens de vader onderbouwd en/of niet weersproken aangevoerd dat hij wel degelijk de medicatie voorschriften ten aanzien van de minderjarigen opvolgt, hij handelend optreedt ten aanzien van problemen met betrekking tot [minderjarige 1] , die de moeder laat liggen, en hij de schulden inmiddels heeft afbetaald, waardoor hij in rustiger vaarwater verkeert. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat de afweging van de GI niet deugdelijk is gemaakt. Dit neemt echter niet weg dat de minderjarigen in een voortslepend en sterker wordend loyaliteitsconflict verkeren. Ook de GI heeft moeite om niet betrokken te raken in de strijd met de ouders. Daarom, daarbij in aanmerking nemend dat ook de Raad wijziging van de zorgregeling nodig vindt, acht de kinderrechter het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat er een wijziging van de zorgregeling komt in die zin dat zij grotendeels bij één ouder zullen verblijven.
5.6.
Uit het onderzoek van de GI is gebleken dat beide ouders de nodige opvoedkwaliteiten hebben. Op voorhand ziet de kinderrechter niet één ouder die in staat is de kinderen het contact met de andere ouder te gunnen. Uit de stukken volgt dat er vanuit de moeder sprake is van manipulatie, controle en het onthouden van contact tussen de minderjarigen en de vader en zijn familie. Wat betreft de vader zijn er serieuze zorgen over zijn emotieregulatie over alles wat met de moeder te maken heeft, waardoor het niet de verwachting is dat hij contact tussen de minderjarigen en de moeder zal faciliteren en ondersteunen. Omdat er toch een beslissing moet vallen, zal de kinderrechter aansluiting zoeken bij het objectieve gegeven dat de minderjarigen voorafgaand aan het co-ouderschap grotendeels door de moeder werden opgevoed en er destijds sprake was van relatieve rust en minder emotionele belasting. Daarom zal de kinderrechter het verblijf grotendeels bij de moeder bepalen.
5.7.
De kinderrechter vindt het in deze situatie noodzakelijk dat de minderjarigen goed worden opgevolgd. Daarom zal de kinderrechter het verzoek van de GI
voorlopigtoewijzen, zodat de situatie tijdig kan worden geëvalueerd. Aandachtspunten daarbij zijn onder meer:
  • Voelen de minderjarigen zich voldoende vrij om contact te onderhouden met de vader en diens familie op de momenten dat de minderjarigen bij de moeder zijn? Dit houdt ook in dat [minderjarige 1] doordeweeks en in het weekend dat zij bij de moeder verblijft in de gelegenheid wordt gesteld om haar pony te verzorgen;
  • Belasten de ouders (en zijn/haar partner) de minderjarigen door zich negatief uit te laten over de andere ouder?
  • De schoolgang van [minderjarige 1] ;
  • Wordt de zorgregeling nagekomen?
  • Komen de minderjarigen meer tot rust?
5.8.
De kinderrechter zal daarnaast ambtshalve een bijzondere curator benoemen op grond van artikel 1:250 BW, nu de belangen van de ouders in strijd zijn met die van de kinderen, gelet ook op het voortslepende en sterker wordende loyaliteitsconflict waarin de kinderen verkeren.
5.9.
De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator om onderzoek te doen aan de hand van in ieder geval de volgende vragen:
  • Hoe ervaren de minderjarigen de gewijzigde opvoedsituatie?
  • Wat zijn de wensen van de minderjarigen ten aanzien van de zorgregeling?
  • Is de voorlopige zorgregeling in het belang van de minderjarigen?
  • Welke mogelijkheden zijn er om de minderjarigen uit het loyaliteitsconflict te halen?
  • Hebben de minderjarigen daar (aanvullende) hulpverlening bij nodig, en zo ja, welke?
De kinderrechter verneemt ook graag al hetgeen de bijzondere curator in deze zaak van belang vindt op te merken.
5.10.
De bijzondere curator wordt verzocht gesprekken te voeren met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , met beide ouders en met de GI, individueel dan wel gezamenlijk, ter beoordeling van de bijzondere curator. Het staat de bijzondere curator vanzelfsprekend vrij om desgewenst ook met anderen die informatie kunnen verschaffen, gesprekken te voeren.
5.11.
De kinderrechter heeft mr. [advocaat] bereid gevonden in deze procedure als bijzondere curator op te treden. Zij zal hiertoe voor alle minderjarigen worden benoemd. De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator om ‘de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen. De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator verslag te doen van haar bevindingen en, omdat de ondertoezichtstelling loopt tot 9 september 2025, het verslag uiterlijk twee weken voor [datum 3] 2025, de datum voor de nadere mondelinge behandeling, aan de kinderrechter, de GI, de moeder, de vader en zijn advocaat toe te sturen. Daarbij wijst de kinderrechter erop dat de ouders verplicht zijn hun volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek door de bijzondere curator en daarbij het belang van hun minderjarigen steeds voorop te stellen. De kinderrechter kan zich voorstellen dat de bijzondere curator in september 2025 nog geen volledig zicht heeft op de situatie. Een verdere betrokkenheid van de bijzondere curator zal op de mondelinge behandeling van [datum 3] worden besproken.
5.12.
De kinderrechter verwacht ook van de GI dat zij de komende tijd goed zicht blijft houden op de minderjarigen en hun gewijzigde opvoedsituatie, de ouders blijft aansturen en dat zij de voorlopig gewijzigde zorgregeling zal evalueren. De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nadere mondelinge behandeling op vrijdag [datum 3] 2025 een schriftelijke update te sturen aan de kinderrechter, in afschrift aan de overige belanghebbenden en de bijzondere curator.
5.13.
In afwachting van het verslag van de bijzondere curator en de update van de GI zal de definitieve beslissing op het verzoek van de GI worden aangehouden tot de mondelinge behandeling van [datum 3] 2025. Indien de GI een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling indient (hetgeen thans in de lijn der verwachting ligt) zal ook dit verzoek tijdens deze mondelinge behandeling worden besproken.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.14.
De kinderrechter zal de beslissing met betrekking tot de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt dat in het kader van de
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
voorlopigbij de vader verblijven gedurende één weekend per veertien dagen in de even weken, vanaf vrijdag na school tot maandagochtend voor school, en de vakanties en feestdagen
voorlopigtussen de ouders worden verdeeld conform het verzoek van de GI (rechtsoverweging 3.1), totdat hierover anders of definitief is beslist;
6.2.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
benoemt – met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen – tot bijzondere curator over de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] :
-
mr. [advocaat], advocaat te [plaats] .
6.4.
gelast de griffier om een afschrift van de processtukken in deze zaak aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen;
6.5.
bepaalt dat de bijzondere curator in ieder geval
twee weken vóór de nadere mondelinge behandeling op [datum 3] 2025 om [uur], schriftelijk verslag dient te doen aan de kinderrechter, de GI, de Raad, de moeder, de vader en zijn advocaat;
6.6.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan
tot de nadere mondelinge behandeling op [datum 3] 2025 om [uur]ten overstaan van de kinderrechter mr. Dijkman voor de duur van ongeveer 90 minuten, in afwachting van het verslag van de bijzondere curator en de schriftelijke update van de GI, een en ander zoals is overwogen in rechtsoverweging 5.11. en 5.12.;
6.7.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de Raad, de bijzondere curator, de moeder, de vader en zijn advocaat;
6.8.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij afzonderlijke brief zullen worden uitgenodigd voor een kindgesprek;
6.9.
behoudt zich iedere nadere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.