ECLI:NL:RBZWB:2025:2736

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
C/02/423149 / HA ZA 24-293
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de geldigheid van een echtscheidingsconvenant en de gevolgen van dwaling en misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de geldigheid van een echtscheidingsconvenant. De man, die onder bewind stond, vorderde vernietiging van het convenant op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden. Hij stelde dat hij niet goed begreep wat de gevolgen waren van de afspraken die in het convenant waren opgenomen, met name de toedeling van een schuld van € 60.000 aan hem. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man voldoende was geïnformeerd en dat hij bij de totstandkoming van het convenant bijgestaan was door een bewindvoerder en een mediator. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij gedwaald had of dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat het echtscheidingsconvenant op geldige wijze tot stand was gekomen en dat de vorderingen van de man werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie-en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer / rolnummer: C/02/423149 / HA ZA 24-293
Vonnis van 23 april 2025
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. M.W.M. van Asseldonk te Schijndel,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. R.P.V.W. Willems te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 oktober 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de akte indienen aanvullende stukken van de vrouw met producties genummerd 6 en 7.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 19 februari 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
- partijen zijn op [datum 1] 2018 in de gemeente Sint-Michielsgestel met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden;
- bij beschikking van 12 januari 2022 is door de rechtbank Overijssel de
echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
-deze beschikking is op [datum 2] 2022 ingeschreven in de registers van de
burgerlijke stand;
- aan de beschikking is het door partijen op 23 december 2021 ondertekende
echtscheidingsconvenant gehecht;
-in het convenant is opgenomen, voor zover hier relevant;
“(…)
6.4.
Aan de vrouw wordt toegescheiden:
Lening ‘Microkrediet’ bij [bedrijf 1], op basis van huwelijkse voorwaarden
-€ 32.500
Lease ‘Financial lease’ bij [bedrijf 2], op basis van huwelijkse voorwaarden
-€ 15.935
TOTAAL
-€ 48.435
6.5.
Aan de man wordt toegescheiden:
Overige schuld ‘[de man] (RB: de man)aan [de vrouw](RB: de vrouw)’ bij [de vrouw],op basis van huwelijkse voorwaarden
-€ 60.000
TOTAAL
-€ 60.000
6.6.
Partijen zullen er zorg voor dragen dat de verdeling uiterlijk binnen een maand na
ondertekening van dit convenant is gerealiseerd. Hiertoe zullen zij meewerken aan de
levering van de goederen die aan de een zijn toebedeeld, doch die zich nog onder de ander
bevinden. Alle baten en lasten die opkomen na de peildatum van de eenvoudige
gemeenschap komen voor rekening van degene aan wie het bijbehorende
vermogensbestanddeel is toebedeeld.
Artikel 7 Ten aanzien van overbedeling
7.1.
Partijen verklaren met het bovenstaande de eenvoudige gemeenschap voldoende te
hebben omschreven en met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid
te hebben verdeeld.
7.2.
Er is geen sprake van overbedeling van de man of de vrouw. De schulden zoals hierboven
beschreven bij art. 6.4 en 6.5 worden toebedeeld aan de partij die de schuld is aangegaan en vallen buiten het gezamenlijk vermogen van partijen. (…)”
- de man stond van 19 juni 2015 tot 11 juni 2022 onder bewind.

3.Het geschil

De man vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
Bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding:
1. De executie van de beschikking van 12 januari 2022 te verbieden, althans op te schorten;
Bij wijze van definitieve vordering:
Primair
2. Te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant van 23 december 2021
door dwaling tot stand is gekomen;
3. Het echtscheidingsconvenant, althans artikel 6.5. van het echtscheidingsconvenant, te vernietigen op grond van dwaling;
4. De vrouw te veroordelen in de kosten van het geding;

Subsidiair

5. Te verklaren voor recht dat het echtscheidingsconvenant van 23 december 2021
door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen;
6. Het echtscheidingsconvenant, althans artikel 6.5. van het echtscheidingsconvenant, te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden;
7. De vrouw te veroordelen in de kosten van het geding;

Meer subsidiair

8. Het echtscheidingsconvenant, althans artikel 6.5. van het echtscheidingsconvenant,
te vernietigen op grond van de redelijkheid en billijkheid;
9. De vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet aanleiding de vorderingen in de hoofdzaak als eerste te
behandelen.
4.2.
Het primaire (algemene) verweer van de vrouw betreft een verwijzing naar
uitspraken van de rechtbank Roermond van 16 februari 2011 en 11 mei 2011 waarin is
bepaald dat een verdeling bij convenant die aan de in kracht van gewijsde gegane
echtscheidingsbeschikking was gehecht, niet kan worden vernietigd. Zoals de rechtbank
hierna zal overwegen ziet onderhavig geschil, anders dan partijen veronderstellen, echter
niet op een verdeling. Aan het primaire verweer wordt dan ook voorbij gaan.
Primair: dwaling
4.3.
In zijn primaire vordering beroept de man zich zowel op dwaling op grond van
6:228 BW als op dwaling op grond van artikel 3:196 BW. De rechtbank stelt het volgende
voorop.
In de stukken benoemen beide partijen het geschil als een verdelingsgeschil namelijk
de vraag of de man al dan niet heeft gedwaald rondom een aan hem in het kader van de
verdeling toegescheiden schuld van € 60.000,=. Dit zou betekenen dat de algemene
dwalingsregeling van artikel 6:228 BW niet van toepassing is omdat de vernietiging van een
verdeling wegens dwaling uitsluitend wordt beheerst door artikel 3:196 BW.
Naar het oordeel van de rechtbank draait het geschil echter om de vraag of de tussen
partijen gemaakte afspraak over vergoeding van door de vrouw voor de man gemaakte
kosten ter hoogte van € 60.000,= vernietigbaar is. Daarmee is sprake van een geschil over
een vergoedingsvordering. Dit betekent dat uitsluitend artikel 6:228 BW van toepassing kan
zijn en dat de stellingen van partijen over artikel 3:196 BW buiten beschouwing blijven.
4.4.
Voor wat betreft zijn beroep op artikel 6:228 BW voert de man het volgende aan.
De echtscheiding is tot stand gekomen via “[organisatie]”, een organisatie waarbij partijen zelf een convenant moesten opstellen. De vrouw had hierin de leiding. Volgens de man is daarbij niet gesproken met een mediator, maar is alles schriftelijk afgehandeld. Pas nadat door de vrouw beslaglegging werd aangekondigd heeft de man zich gerealiseerd wat de afspraak in het convenant onder 6.5. voor gevolgen had, namelijk dat hij € 60.000,= aan de vrouw verschuldigd was. Van deze gemaakte afspraak was hij niet op de hoogte. Hij heeft moeite met het lezen van lange en formele teksten en heeft niet begrepen waarvoor hij tekende. De man stelt dat de vrouw daarom wist of behoorde te weten dat zij hem moest inlichten over de gevolgen van artikel 6.5. èn dat als de man het convenant goed had begrepen, hij hiermee niet zou hebben ingestemd. Bovendien hebben partijen bewust gekozen voor het maken van huwelijkse voorwaarden waarbij zij hun vermogens gescheiden wilden houden. De grondslag voor de zogenaamde schuld van € 60.000,= is hem dan ook niet duidelijk. Het convenant wijst immers naar de huwelijkse voorwaarden maar daaruit kan geen vordering worden afgeleid, aldus de man.
4.5.
De vrouw betwist dat de man heeft gedwaald. Ten tijde van de scheiding heeft zij samen met de man via Teams viermaal online contact gehad met een mediator van “[organisatie]”. Er is bewust niet gekozen voor een pakket “zelfdoen”. Bij de gesprekken is de schuld van de man aan haar van € 60.000,= besproken. De vrouw wenste immers vergoeding van de door haar voor de man voorgeschoten advocaatkosten, kosten van levensonderhoud en hypotheeklasten nadat hij in financiële nood was geraakt. Ook niet betaalde onderhuur en door haar gefactureerde werkzaamheden voor het klussenbedrijf van de man wilde de vrouw vergoed zien. Daarnaast heeft de vrouw tijdens de gesprekken een beroep gedaan op artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden waarin partijen zijn overeengekomen dat de man maandelijks € 1.000,= zou storten voor de kosten van de huishouding. Deze heeft de man tijdens het huwelijk niet tot nauwelijks voldaan. De vrouw stelt dat de man ten tijde van de echtscheiding nog onder bewind stond en dat zijn bewindvoerder bij de gesprekken aanwezig was. Dat moest ook wel omdat de man niet zelfstandig mocht beslissen over financiële zaken. De mediator heeft partijen uitvoerig voorgelicht over de afspraken en de gevolgen daarvan, aldus de vrouw.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat de man stelt dat het echtscheidingsconvenant, dan wel artikel 6.5. vernietigd moet worden, ligt de stelplicht, en zo nodig de bewijslast, van de feiten en omstandigheden die aan zijn vordering ten grondslag liggen bij de man. Hij is immers degene die het rechtsgevolg, de vernietiging, inroept.
4.7.
Voor een geslaagd beroep op dwaling zoals neergelegd in artikel 6:228 BW moet vast komen te staan dat de man een onjuiste voorstelling van zaken had en bij een juiste voorstelling van zaken het echtscheidingsconvenant niet zou hebben getekend en dat een inlichting van de vrouw de onjuiste voorstelling van zaken heeft veroorzaakt dan wel dat de vrouw haar mededelingsplicht heeft geschonden.
De stellingen van de man zijn hiervoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De man stelt enkel dat hij destijds de strekking en inhoud van artikel 6.5. van het convenant niet heeft begrepen. Hij heeft onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd waarom de constatering dat hij een schuld heeft aan de vrouw onjuist zou zijn en waarover de vrouw hem ten aanzien van deze schuld onjuist heeft ingelicht of juist iets voor hem heeft verzwegen. Als de man destijds de strekking en inhoud van het convenant niet heeft begrepen moet dit voor zijn rekening en risico komen. Het had dan op zijn weg gelegen om zich bij onduidelijkheden nader te laten informeren door een deskundige derde voordat hij het convenant ondertekende.
Bovendien stelt de vrouw zich terecht op het standpunt dat de man onder bewind stond op het moment van het maken van de afspraken. De man heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de bewindvoerder van de man was betrokken bij het traject dat heeft geleid tot het convenant. Een van de taken van de bewindvoerder is dat deze de vermogensrechtelijke belangen van de man behartigt. Als de bewindvoerder zich niet voldoende van die taak gekweten heeft, kan dit niet voor rekening van de vrouw komen, maar moet de man de bewindvoerder aanspreken. Voor zover de bewindvoerder niet aanwezig zou zijn geweest was bij de gesprekken met “[organisatie]”, had het op de weg van de man gelegen om, zoals hiervoor al overwogen, de bewindvoerder als deskundige derde in te schakelen.
Andere feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vrouw haar inlichtingen- dan wel mededelingsplicht als bedoeld in voormeld artikel heeft geschonden, zijn niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken.
Subsidiair: misbruik van omstandigheden
4.8.
Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling of het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden (artikel 3:44 lid 4 BW).
4.9.
De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd dat er, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, sprake was van omstandigheden die, indien bewezen, kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden.
Evenmin heeft hij feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de vrouw moest begrijpen dat de man door een gebrekkige leesvaardigheid werd bewogen tot het tekenen van het convenant en dat dit de vrouw ervan zou behoren te weerhouden om de ondertekening van het convenant te bevorderen. Zoals overwogen had het op de weg van de man gelegen om zich bij eventuele onduidelijkheden nader te laten informeren door een deskundige of zijn bewindvoerder voordat hij het convenant ondertekende.
Meer subsidiair: redelijkheid en billijkheid
4.10.
Tot slot stelt de man dat het echtscheidingsconvenant, dan wel artikel 6.5. op grond van artikel 6:248 lid 2 BW niet in stand kan blijven. De man voert in dit verband aan dat gelet op zijn inkomen de toedeling van de schuld aan hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgens de man houdt hij per maand net genoeg over om van rond te komen en zal hij nog jaren bezig zijn om de schuld af te lossen.
4.11.
De rechtbank overweegt dat artikel 6:248 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Voorop gesteld wordt dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich slechts bij uitzondering voordoet. De rechter moet zich hierbij terughoudend opstellen.
4.12.
Nog daargelaten dat de man heeft geen gegevens heeft overgelegd waaruit zijn huidige financiële situatie zou kunnen worden afgeleid, brengt de enkele omstandigheid dat de man een beperkt inkomen zou hebben niet zonder meer met zich mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de man gebonden is aan het convenant. Temeer omdat het inkomen van de man ten tijde van het sluiten van het convenant eveneens beperkt moet zijn geweest omdat hij onder bewind stond. In zoverre slaagt het beroep van de man op 6:248 lid 2 BW niet.
Voor zover de man heeft bedoeld zich in dit verband op eerder ten aanzien van zijn primaire en subsidiaire standpunt ingenomen stellingen te beroepen gaat de rechtbank hieraan onder verwijzing naar hetgeen hierover al is overwogen voorbij. Dit betekent dat ook zijn meer subsidiaire standpunt wordt gepasseerd.
Conclusie
4.13.
De rechtbank concludeert dat het echtscheidingsconvenant, en dus het daarin opgenomen artikel 6.5. tussen partijen op geldige wijze tot stand is gekomen en dat deze van toepassing is. Het verzoek van de man tot vernietiging zal daarom worden afgewezen.
Incidentele vordering
4.14.
Omdat de rechtbank beslist op de vorderingen in de bodemprocedure is er geen aanleiding om nog een voorlopige voorziening te treffen, zoals gevorderd.
Proceskosten
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meyboom, rechter, en in aanwezigheid van mr. Van der Plas, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025.