Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 oktober 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de akte indienen aanvullende stukken van de vrouw met producties genummerd 6 en 7.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de geldigheid van een echtscheidingsconvenant. De man, die onder bewind stond, vorderde vernietiging van het convenant op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden. Hij stelde dat hij niet goed begreep wat de gevolgen waren van de afspraken die in het convenant waren opgenomen, met name de toedeling van een schuld van € 60.000 aan hem. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man voldoende was geïnformeerd en dat hij bij de totstandkoming van het convenant bijgestaan was door een bewindvoerder en een mediator. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij gedwaald had of dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat het echtscheidingsconvenant op geldige wijze tot stand was gekomen en dat de vorderingen van de man werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.