In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een vordering van [B.V.] tegen [maatschap & maten] wegens een onbetaalde factuur van € 1.108,13 voor de installatie van een cv-ketel en een verdeler. De factuur is niet betaald door [maatschap & maten], die zich beroept op verrekening vanwege vermeende schade door problemen met de cv-ketel. De kantonrechter heeft de procedure op 15 januari 2025 afgerond en de eis van [B.V.] toegewezen, terwijl de tegeneis van [maatschap & maten] werd afgewezen.
De procedure begon met een tussenvonnis op 21 februari 2024, gevolgd door verschillende stukken en een mondelinge behandeling op 21 augustus 2024. [B.V.] eiste betaling van de onbetaalde factuur, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. [maatschap & maten] voerde aan dat zij door de gebreken aan de cv-ketel extra kosten had gemaakt en tijd had verloren, en vorderde schadevergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat [B.V.] zijn verplichtingen niet had geschonden en dat [maatschap & maten] niet voldoende bewijs had geleverd voor hun tegeneis. De kantonrechter wees de vordering van [B.V.] toe en legde [maatschap & maten] de proceskosten op, evenals de wettelijke rente over de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.