ECLI:NL:RBZWB:2025:2743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
C/02/427901 / HA ZA 24-591
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdeling van gemeenschappelijke goederen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De vrouw vorderde een verdeling van de gemeenschappelijke goederen, waaronder een Audi A4 en een bankrekening bij ABN AMRO. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de Audi A4 moet verkopen en dat de opbrengst gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. De vrouw vorderde dat de waarde van de auto per peildatum 29 december 2015 op € 5.000,= wordt vastgesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de waarde van de auto moet worden bepaald op basis van de datum van feitelijke verdeling, die rond 5 september 2017 ligt. De rechtbank heeft de primaire vordering van de vrouw afgewezen en de waarde van de auto vastgesteld op € 2.500,=, waar de man de helft van moet betalen aan de vrouw. Voor de bankrekening heeft de rechtbank geoordeeld dat het saldo per 29 december 2015 moet worden vastgesteld op € 7.000,=, wat betekent dat de man € 3.500,= aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft de man veroordeeld om na aflossing van een eerdere vordering aan de vrouw in maandelijkse termijnen van € 250,= te betalen. De vordering van de vrouw om wettelijke rente te vorderen is afgewezen, omdat de man pas in verzuim is na het niet tijdig voldoen aan de aflossingstermijnen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie-en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer / rolnummer: C/02/427901 / HA ZA 24-591
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.M. Stam te Zaandam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van18 december 2024 en alle daarin vermelde stukken;
  • de akte overleggen productie van mr. Avontuur van 31 december 2024 met productie 3;
  • de akte overleggen productie van mr. Stam van 26 februari 2025 met productie 6.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 maart 2025. Daarbij zijn verschenen partijen en hun advocaten en een tolk voor de vrouw.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 1998 tot [datum 2] 2017;
- in de beschikking van deze rechtbank van 21 december 2016 is voor wat betreft de
verdeling van de gemeenschappelijke goederen onder meer bepaald dat
 de man de Audi A4 moet verkopen en dat de opbrengst bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld;
 het saldo van de ABN AMRO bankrekening op naam van de man met [rekeningnummer 1] tussen partijen moet worden verdeeld per peildatum 29 december 2015, waarbij de man inzage moet verschaffen in de hoogte van het saldo.
- bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2018 is het vonnis van deze rechtbank van 21 december 2016 bekrachtigd en is de man, in aanvulling op deze beschikking van de rechtbank, veroordeeld om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 18.395,92.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om, bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de verdeling van de gemeenschappelijke goederen, zijnde de Audi A4 en de bankrekening bij ABN AMRO met [rekeningnummer 2], tussen partijen plaatsvindt op de wijze zoals door de rechtbank te bepalen, en:
Primair:
I. Te bepalen dat de waarde van het voertuig, een Audi A4 per peildatum 29
december 2015, wordt vastgesteld op € 5.000,=, en de man te veroordelen
om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw te betalen € 2.500,=, dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
II. Te bepalen dat het saldo van de bankrekening bij ABN AMRO met [rekeningnummer 2]
per peildatum 29 december 2015 wordt
vastgesteld op € 8.000,=, en de man te veroordelen om binnen zeven dagen na
betekening van dit vonnis aan de vrouw te betalen € 4.000,=, dan wel een ander
door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair:
III. De man te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis
schriftelijk bewijs te overleggen van de verkoop en opbrengst van de Audi A4, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag voor iedere dag dat hij niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 3.000,= dan wel een andere door de rechtbank te bepalen dwangsom;
IV. De man te veroordelen tot betaling van de helft van de nader door de rechtbank
vast te stellen verkoopopbrengst c.q. dagwaarde per 31 december 2015
van de Audi A4 aan de vrouw;
V. De man te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het
vonnis het bankafschrift van de bankrekening met [rekeningnummer 2] op de peildatum 29 december 2015 te
overleggen, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag, met een
maximum van € 4.000,=;
VI. De man te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het
vonnis aan de vrouw de helft van het saldo op de ABN AMRO rekening te
voldoen;
VII. Nog meer subsidiair dat een zodanige beslissing wordt genomen als de
rechtbank geraden acht;
Primair, subsidiair, en meer subsidiair
VIII. De man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen vanaf 21 december 2016, dan wel vanaf een andere door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. De man te veroordelen in de proceskosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat er, anders dan de vrouw vordert, geen aanleiding is om opnieuw de Audi en het saldo van de ABN-AMRO bankrekening te verdelen omdat de rechtbank dat in de beschikking van 21 december 2016 al heeft gedaan en er in hoger beroep geen grieven zijn gericht tegen de verdeling van deze onderdelen. Het geschil ziet naar het oordeel van de rechtbank op nakoming van de bij beschikking van 21 december 2016 gelaste wijze van verdeling in die zin dat de waarde van de auto en het saldo van de rekening nog tussen partijen moet worden bepaald en verdeeld.
De auto Audi A4
4.2.
Ter bepaling van de waarde van de auto is ten eerste van belang wat de peildatum van waardering is. Zoals in de beschikking van 21 december 2016 is overwogen, wordt voor de peildatum voor het bepalen van de waarde van de auto aangeknoopt bij de datum van feitelijke verdeling, in dit geval 21 december 2016, de datum van die beschikking. Dit is slechts anders als daar ambtshalve op grond van de redelijkheid en billijkheid of op verzoek van partijen uitdrukkelijk van wordt afgeweken.
4.3.
Hoewel enerzijds de man kan worden verweten dat hij heeft nagelaten om direct of kort na de beschikking van 21 december 2016 de verkoop van de auto op zich te nemen zodat de waarde per die datum kon worden verdeeld, heeft, anderzijds, de vrouw tot de datum van de dagvaarding gewacht om nakoming van genoemde beschikking te vorderen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het redelijk en billijk om voor de peildatum van de waarde van de auto uit te gaan van de datum omstreeks de verkoop van de auto. Omdat tussen partijen vaststaat dat de auto op of omstreeks 5 september 2017 is verkocht, zal de rechtbank van die datum uitgaan.
4.4.
Dit betekent dat de primaire vordering van de vrouw onder I. wordt afgewezen omdat de vrouw daarin uitgaat van een dagwaarde van de auto per 29 december 2015, de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
4.5.
Voor wat betreft de subsidiaire vorderingen van de vrouw onder III. en IV. overweegt de rechtbank als volgt. Omdat de auto is verkocht en de man hiervan een factuur/inkoopnota (productie 3) heeft overgelegd, is in zoverre aan het gevorderde onder III. voldaan.
In geschil is de hoogte van de waarde van de auto. De man verwijst naar de als productie 3 overgelegde inkoopnota met de daarop vermelde sloopwaarde ter hoogte van € 250,=. Volgens de man is deze lage opbrengst het gevolg van motorschade na een ongeval. De man heeft echter nagelaten enige gemotiveerde en met stukken onderbouwde toelichting te geven zoals een schade- of politierapport waaruit zou kunnen worden afgeleid of en wanneer de man een ongeval heeft gehad met schade aan de auto tot gevolg. De man heeft op de mondelinge behandeling enkel aangegeven dat hij een verzekeringsuitkering ter hoogte van € 1.250,= heeft ontvangen, maar ook daarvan ontbreekt enig bewijs. Bovendien heeft de vrouw de inkoopnota betwist en blijkt uit de door haar als productie 6 overgelegde uitdraai van KentekenCheck.nl dat de auto tussen 31 oktober 2002 en 6 januari 2025 geen geregistreerde schade kende. Dit betekent dat de rechtbank aan de stellingen van de man als onvoldoende onderbouwd voorbij gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om de man toe te laten tot het leveren van bewijs omdat hij niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan.
Ook het standpunt van de vrouw wordt gepasseerd Daartoe overweegt de rechtbank dat de door de vrouw op de mondelinge behandeling aangegeven waarde ter hoogte van € 4.500,= is geschat op basis van de gemiddelde waarde per december 2015 en december 2016, maar zoals hiervoor overwogen moet de waarde van de auto rond september 2017 worden bepaald. Daarvoor zoekt de rechtbank in redelijkheid aansluiting bij de waarde waartegen de auto volgens eerder genoemde uitdraai van KentekenCheck.nl op Markplaats in april 2017 werd aangeboden, te weten € 2.500,=. De betekent dat de man gehouden is de helft daarvan, oftewel € 1.250,=, te voldoen aan de vrouw.
Het saldo van [rekeningnummer 2]
4.6.
Voor de peildatum van het saldo van de bankrekening heeft te gelden dat voor het vaststellen van de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap niet van het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding, in dit geval 29 december 2015, kan worden afgeweken. Het saldo van de bankrekening op 29 december 2015 is onderdeel van de omvang van de huwelijksgemeenschap omdat de waarde van de vorderingen (op de bank) nadien niet meer fluctueert. Daarom moet worden gekeken naar het saldo per 29 december 2015.
4.7.
De man heeft bij zijn conclusie van antwoord als productie 1 overgelegd een afschrift van de bankrekening met daarop vermeld het saldo op 28 december 2015 van
€ 6.248,78. De vrouw volhardt in haar stelling dat, gelet op het saldo per 5 oktober 2015 ter hoogte van ruim € 8.000,=, uitgegaan moet worden van dat saldo.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van de man had gelegen om kort na de echtscheidingsbeschikking een bankafschrift te overleggen met het saldo per 29 december 2015. Dit heeft hij nagelaten en dat valt hem te verwijten. Anderzijds heeft de vrouw tot eind 2024 gewacht om de man te dagvaarden. Door dit tijdsverloop ligt het voor de hand dat de man geen afschrift van 29 december 2015 meer kan produceren. De rechtbank zal gelet op de standpunten die partijen hebben ingenomen over de hoogte van het saldo op de rekening deze in redelijkheid (schattenderwijs) vaststellen op € 7.000,=. De man moet de helft van dit bedrag, oftewel € 3.500,=, aan de vrouw betalen.
Betalingsregeling
4.9.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de man veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag ter hoogte van € 4.750,= (€ 1.250,= + € 3.500,=).
4.10.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de man het bedrag dat hij op grond van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2018 moet betalen, al jarenlang in maandelijkse termijnen van € 250,= afbetaalt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de man direct na aflossing van het bedrag van € 18.395,92 het bedrag van € 4.750,=, eveneens in maandelijkse termijnen van € 250,= moet betalen.
4.11.
De vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag wordt afgewezen. De rechtbank overweegt dat van wettelijke rente pas sprake kan zijn, als er een opeisbare vordering bestaat en de tot betaling verplichte partij in verzuim is. Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de man tot betaling (in termijnen) van het bedrag van € 4.750,= verplicht is na aflossing van de vordering van € 18.395,92, is de man pas in verzuim wanneer hij na aflossing van die laatste vordering niet tijdig de aflossingstermijnen van de schuld ter hoogte van € 4.750,= voldoet.
Proceskosten
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man om direct nadat de vordering ter hoogte van € 18.395,02 aan de vrouw is afgelost, aan de vrouw te betalen een bedrag van € 4.750,=, te voldoen in maandelijkse termijnen ter hoogte van € 250,=;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.4.
wijst af meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meyboom, rechter, en in aanwezigheid van mr. Van der Plas, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.