In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag over een minderjarige na het overlijden van de moeder, die de enige gezagsdrager was. De vader van de minderjarige, die op [geboortedag] 2008 is geboren, heeft de minderjarige erkend. De moeder is op 27 januari 2025 overleden, waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. De rechtbank is op de hoogte gesteld door de gemeente Tilburg op 28 januari 2025 en heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om advies. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2025 is de vader gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad en de minderjarige zelf. De Raad heeft geadviseerd om de vader met het gezag te belasten, gezien de goede relatie tussen de vader en de minderjarige en het feit dat de vader al sinds de geboorte betrokken is bij de verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn voor de vader om het gezag uit te oefenen en heeft het verzoek van de Raad toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.