ECLI:NL:RBZWB:2025:2759

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/02/431844 / FA RK 25-741
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorziening in het gezag na overlijden van de enige gezagsdrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag over een minderjarige na het overlijden van de moeder, die de enige gezagsdrager was. De vader van de minderjarige, die op [geboortedag] 2008 is geboren, heeft de minderjarige erkend. De moeder is op 27 januari 2025 overleden, waardoor er een gezagsvacuüm is ontstaan. De rechtbank is op de hoogte gesteld door de gemeente Tilburg op 28 januari 2025 en heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om advies. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 april 2025 is de vader gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad en de minderjarige zelf. De Raad heeft geadviseerd om de vader met het gezag te belasten, gezien de goede relatie tussen de vader en de minderjarige en het feit dat de vader al sinds de geboorte betrokken is bij de verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn voor de vader om het gezag uit te oefenen en heeft het verzoek van de Raad toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431844 / FA RK 25-741
Datum uitspraak: 6 mei 2025
Beschikking over voorziening in het gezag na overlijden enige gezagsdrager
naar aanleiding van de kennisgeving van 28 januari 2025 van de gemeente Tilburg op grond van artikel 1:301, eerste lid, sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank in deze zaak geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
In het procesdossier zitten de volgende stukken:
  • de brief van 28 januari 2025 van de gemeente [plaats] , door de griffie van de rechtbank ontvangen op 4 februari 2025;
  • het verzoekschrift van 12 maart 2025 van de Raad, met bijlagen.
1.2.
Op 23 april 2025 heeft de rechtbank het verzoek van de Raad, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling waren aanwezig en zijn gehoord:
  • [minderjarige] ;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is op [geboortedag] 2008 geboren als kind van mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) en de heer [de vader] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De moeder is op 27 januari 2025 in [plaats] overleden. Tot haar overlijden was de moeder belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] . Als gevolg van het overlijden van de moeder, wordt er sindsdien niet voorzien in het gezag over [minderjarige] en is er dus sprake van een gezagsvacuüm.
2.4.
De ouders en [minderjarige] hebben tot het overlijden van de moeder in gezinsverband samengeleefd. [minderjarige] woont momenteel bij zijn vader.

3.De inleiding van deze zaak

3.1.
Bij voormelde brief van de gemeente Tilburg van 28 januari 2025 is de rechtbank op grond van artikel 1:301 BW in kennis gesteld van het overlijden van de moeder en dat zij haar minderjarige kind [minderjarige] heeft achtergelaten.

4.De beoordeling

4.1.
Uit artikel 1:301, eerste lid, sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de rechtbank onverwijld in kennis stelt van het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat.
4.2.
Uit 1:253g, eerste lid BW volgt, indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, dat de rechter bepaalt dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over de kinderen wordt belast. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel doet de rechter dit op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve. Op grond van het derde lid van voormeld artikel wordt het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten slechts afgewezen, indien de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet.
4.3.
Naar aanleiding van voormelde kennisgeving van de gemeente Tilburg, heeft de rechtbank ambtshalve aan de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, de voorziening in het gezag over [minderjarige] .
4.4.
In voormeld rapport van 12 maart 2025 en tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende aangegeven. Gebleken is dat [minderjarige] opgroeit in een warm gezin. De ouders hebben 28 jaren een relatie met elkaar gehad en zij hebben [minderjarige] gezamenlijk verzorgd en opgevoed. Na een lange periode van ziekte, is de moeder op 27 januari 2025 overleden. De ouders waren zich er onvoldoende van bewust dat de moeder was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag en dat er na haar overlijden een gezagsvacuüm zou ontstaan. [minderjarige] heeft de uitdrukkelijke wens geuit dat zijn vader met het gezag over hem wordt belast. De Raad ziet, gelet op het voorgaande, geen belemmeringen om de vader met het gezag over [minderjarige] te belasten en acht dit ook het meest passend. De Raad betrekt hierbij dat de vader geen (relevante) justitiële documentatie heeft die een belemmering vormen voor het uitoefenen van het gezag en dat de moeder bij leven geen aantekening heeft gedaan in het Centraal Testamentenregister met betrekking tot de invulling van het gezag over [minderjarige] . De Raad verzoekt om de vader te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
4.5.
De vader heeft, samengevat, aangegeven dat hij [minderjarige] kort na zijn geboorte heeft erkend. De ouders waren zich er onvoldoende van bewust dat zij het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] nog apart moesten regelen. Dit werd hem pas duidelijk na het overlijden van de moeder. De vader wil graag met het gezag over [minderjarige] worden belast.
4.6.
[minderjarige] heeft, samengevat, aangegeven dat hij het goed en logisch vindt dat zijn vader met het gezag over hem wordt belast.
4.7.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Sinds het overlijden van de moeder, die was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , wordt er niet voorzien in het gezag over [minderjarige] en is er dus sprake van een gezagsvacuüm. Niet gebleken is dat het belang van [minderjarige] zich ertegen verzet om de vader te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De rechtbank acht het juist in het belang van [minderjarige] om de vader, die al sinds de geboorte van [minderjarige] hem mede verzorgt en opvoedt, met het gezag over [minderjarige] te belasten. Van belang is dat de vader belangrijke (gezags)zaken die [minderjarige] aangaan kan regelen en dat hij (gezags)beslissingen over hem kan nemen. De rechtbank zal het verzoek van de Raad, dat niet is weersproken, daarom toewijzen en de vader belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
4.8.
De rechtbank zal die beslissing, gelet op de aard daarvan en om een nieuw gezagsvacuüm te voorkomen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het ouderlijk gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] , aan de vader toekomt;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025 door mr. Van Triest, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.