ECLI:NL:RBZWB:2025:2764

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434363 / JE RK 25-715
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 25 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord tijdens een zitting met gesloten deuren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige], die in een onveilige en instabiele omgeving opgroeit. Er zijn signalen van suïcidaliteit en schoolverzuim, en [minderjarige] heeft recentelijk meerdere keren op de crisisopvang verbleven. De kinderrechter heeft besloten om de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen van 1 mei 2025 tot 17 juli 2025, met de verklaring dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is. Dit betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat er psychodiagnostisch onderzoek moet plaatsvinden en dat er veiligheidsafspraken gemaakt moeten worden voordat [minderjarige] kan terugkeren naar huis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434363 / JE RK 25-715
Datum uitspraak: 25 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige],
advocaat: mr. Z. Yeral te Roosendaal,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de ouders],
hierna te noemen: de ouders,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg,
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 17 april 2025 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • het verweerschrift van mr. Z. Yeral van 24 april 2025, ontvangen op 25 april 2025.
1.2.
Op 25 april 2025 heeft de zitting met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een (telefonische) tolk in de Roemeense taal;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. De advocaat heeft een brief gestuurd met in hoofdlijnen dezelfde inhoud. [minderjarige] is echter geen belanghebbende en is nog minderjarig. De brief kan daarom niet in de overwegingen worden betrokken. Dat zou anders zijn als een bijzonder curator de brief zou hebben geschreven.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 20 januari 2022 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 20 januari 2022 en tot 20 januari 2023.
2.3.
[minderjarige] verbleef sinds 9 april 2025 tot voor kort feitelijk op vrijwillige basis bij de [accommodatie] te [plaats].
2.4.
Bij beschikking van 17 april 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025. Het overige is aangehouden tot aan de mondelinge behandeling op 25 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek, te weten de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de periode van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De afgelopen periode is er veel gebeurd. [minderjarige] heeft meermaals op de [accommodatie] verbleven en recent is zij hier weggelopen. [minderjarige] heeft zich in verschillende situaties gebracht waardoor haar fysieke veiligheid in gevaar is gekomen. De Raad maakt zich dan ook zorgen over de veiligheid van [minderjarige]. De Raad vindt het belangrijk dat er psychodiagnostisch onderzoek verricht gaat worden. Daarnaast is het belangrijk dat de veiligheid van [minderjarige] wordt gewaarborgd en dat er veiligheidsafspraken worden gemaakt waaraan iedereen zich houdt. Vooral nu de ouders zich ambivalent opstellen. Hoewel [minderjarige] graag wil terugkeren naar huis, vindt de Raad dat niet wenselijk. Het is belangrijk dat zij op een veilige plek verblijft. De Raad is van mening dat er eerst hulpverlening ingezet moet worden voordat [minderjarige] kan terugkeren naar huis.
4.2.
De GI heeft toegelicht dat de vaste jeugdbeschermer vandaag niet aanwezig kon zijn. De vertegenwoordiger van de GI is een tijd betrokken is geweest vanuit de jeugdreclassering vanwege het schoolverzuim van [minderjarige], maar zij heeft geen contact met de ouders gehad. De GI licht toe dat [minderjarige] meermaals bij de [accommodatie] is geplaatst. Afgelopen week is zij een nacht weggebleven. De GI maakt zich zorgen over het feit dat de ouders en [minderjarige] zeggen dat het sinds januari 2025 beter gaat, terwijl zij in die periode voor de derde keer op de [accommodatie] is geplaatst. Daarnaast maakt de GI zich zorgen over het schoolverzuim van [minderjarige]. Zij vermoedt dat de taalbarrière hierbij een rol speelt. De GI zoekt naar een geschikte vervolgplek omdat de [accommodatie] een crisisplaats is.
4.3.
Door en namens de ouders heeft de advocaat aangegeven dat de ouders instemmen met een voorlopige ondertoezichtstelling. De advocaat verzoekt echter afwijzing van het verzoek om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De ouders maken zich zorgen over [minderjarige], met name over de automutilatie en de suïcidepogingen. De ouders zijn bereid om mee te werken aan de hulpverlening. Als er veiligheidsafspraken gemaakt worden, zullen zij zich daaraan houden. De ouders vinden het belangrijk dat er een duidelijke diagnose wordt gesteld. Ouders denken echter dat zij de veiligheid, die [minderjarige] nodig heeft, ook thuis kunnen bieden met behulp van de hulpverlening. De ouders maken zich zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de [accommodatie]. [minderjarige] ervaart veel stress op de [accommodatie]. Ook slaapt zij daar niet goed. Zij is zelfs een keer weg gelopen. De ouders zouden graag willen dat [minderjarige] terug naar huis komt. Ook omdat [minderjarige] heeft gedreigd zichzelf wat aan te doen als zij niet naar huis kan. Zij zal zich thuis, dichtbij haar familie en vrienden, beter voelen. Ook omdat de band tussen de ouders en [minderjarige] de afgelopen periode sterker is geworden. De ouders geven aan dat er druk is gezet op het gezin. De ouders geven aan dat zij onder druk hun toestemming hebben gegeven voor het verblijf van [minderjarige] bij de [accommodatie]. Als zij geen toestemming zouden hebben gegeven, zou de politie [minderjarige] hebben opgehaald. Dit was een erg stressvolle situatie voor de ouders. Verder worden er in het Raadsrapport zorgen genoemd over onder andere het alcoholmisbruik van de vader. De vader erkent dat hij in het verleden, in het weekend, te veel heeft gedronken. Hij vindt het voor [minderjarige] dan ook belangrijk dat dit niet meer gebeurt. Over het huiselijk geweld geven de ouders aan dat zij in het verleden weleens ruzie hebben gehad, maar dat er geen geweld is gebruikt. Over het schoolverzuim geeft de advocaat aan dat [minderjarige] veel gepest is op school en dat zij het daar moeilijk heeft. Ook op dat vlak zal zij hulp nodig hebben.
4.4.
In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij momenteel op de crisisopvang de [accommodatie] verblijft. Zij wil het liefst naar huis. Zij licht toe dat er sinds januari 2025 geen problemen meer zijn tussen haar en haar ouders. Zij hebben een betere band gekregen en er zijn afspraken gemaakt waaraan zij zich houdt. [minderjarige] mist haar ouders, omgeving, vrienden en school. Op de [accommodatie] heeft zij wel een vriendin met wie zij het goed kan vinden. Tot slot geeft [minderjarige] aan dat zij het niet fijn zou vinden als er iemand de komende periode meekijkt met het gezin. Zij vindt het namelijk niet leuk om nieuwe mensen te ontmoeten.

5.De beoordeling

Voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
Bij beschikking van 17 april 2025 is een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging uithuisplaatsing verleend met ingang van 17 april 2025 en tot 1 mei 2025, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De belanghebbenden zijn nu in de gelegenheid gesteld hun standpunt naar voren te brengen. [minderjarige], de ouders, de Raad en de GI zijn inmiddels op 25 april 2025 gehoord en er zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven tot een ander oordeel ten aanzien van deze spoedbeslissing.
Resterende deel voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.
5.2.
Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.3.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat het resterende deel van het verzoek van de Raad moet worden toegewezen. Dit betekent dat de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder worden verlengd met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.5.
De kinderrechter maakt zich zorgen over [minderjarige]. [minderjarige] groeit op in een onvoorspelbare, instabiele en onveilige opvoedomgeving. [minderjarige] heeft een verstoord dag- en nachtritme en risicovolle contacten doordat zij zich geregeld ’s avonds en ’s nachts op straat bevindt. [minderjarige] zoekt de grenzen op en houdt zich veelal niet aan de gemaakte afspraken. Daarnaast maakt de kinderrechter zich zorgen over de wisselende depressieve en suïcidale gedachten waar [minderjarige] mee kampt. Ook is er sprake van schoolverzuim. In de afgelopen periode is [minderjarige] meermaals vrijwillig op de [accommodatie] geplaatst. Nadat [minderjarige] haar moeder op 8 april 2025 zou hebben geslagen, is zij op 9 april 2025 opnieuw vrijwillig uit huis geplaatst bij de [accommodatie]. [minderjarige] is tijdens haar verblijf bij de [accommodatie] weggelopen. Doordat [minderjarige] is weggelopen en omdat zij geregeld op straat zwerft, brengt zij zichzelf in risicovolle situaties. De kinderrechter maakt zich dan ook, net als de belanghebbenden, zorgen over de veiligheid van [minderjarige]. De kinderrechter denkt dat het ouders en [minderjarige] niet lukt om dit samen te verbeteren tenzij er iets fundamenteels verandert. Alleen goede intenties zijn dan niet voldoende. Dit kunnen zij bovendien niet alleen.
5.6.
De kinderrechter is gelet op het voorgaande ook van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder moet worden verlengd. In de afgelopen periode is er meermaals sprake geweest van (fysieke) onveiligheid en het is niet gelukt om deze situatie te veranderen. De kinderrechter vindt het dan ook van belang dat de plaatsing van [minderjarige] bij de [accommodatie] of een geschikte vervolgplek wordt voortgezet om zo de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Het is de komende periode van belang dat er zicht komt op [minderjarige] en op de thuissituatie van de ouders. Daarnaast vindt de kinderrechter het belangrijk dat er psychodiagnostisch onderzoek zal plaatsvinden en dat er veiligheidsafspraken worden gemaakt. Pas wanneer de juiste hulp is ingezet, kan [minderjarige] terugkeren naar huis.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 1 mei 2025 en tot 17 juli 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder rechtsoverweging 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.